03 juli 2016

2 juli 2016: Sint Barbara (IV)


Wat drijft me? Met deze vraag ga ik opnieuw naar begraafplaats Sint Barbara. Op zich zou ik me deze vraag niet hoeven te stellen, want ik word er immers reeds door gedreven; waarom zou ik dit dan willen onderzoeken? En waarom met deze vraag naar een begraafplaats?

Wat drijft mij? Al heel lang weet ik mij onrustig, is er onrust in mij, onrust die mij van het een naar het ander drijft, die mij van alles doet onderzoeken, en die ook maakt dat ik bijna nooit tevreden ben. Zal dit ooit ophouden? Ik vraag het me af. En ik weet niet of ik het werkelijk wil. En ook of ik wel zou kunnen willen.

Vaak heb ik wel gezocht naar een blijvende tranquillizer: een inzicht, een activiteit, of een liefde, iets waardoor ik bevrijd zou zijn van die onrust. De wens was er, en soms had het ‘middel’ ook een tijdje die uitwerking, maar vroeg of laat stak dan toch weer de onrust de kop op.

Hoe vaak heb ik niet gewenst dat ik gewoon een vak zou hebben geleerd, met de talenten die ik heb, en dat ik dan een baan zou hebben gezocht, en een aardige vrouw, en dat we een mooie woonplek zouden hebben gevonden, kinderen, een paar leuke hobby’s, af en toe op vakantie, et cetera, en dat ik tevreden zou zijn met dit bestaan.

Als ik een leven zou kunnen overdoen, en ik zou kunnen kiezen hoe het zou zijn, dan zou het ongeveer zo zijn, en in ieder geval zonder de onrust waar ik nu mee behept ben.

Anyway, mijn leven is anders, verloopt anders, en ik zoek er tevreden mee te zijn. Hoe? Niet meer door te proberen aan de onrust te ontkomen, maar door er in te gaan zitten, en er het beste van te maken. Heb niet (meer) het gevoel dat er een wondermiddel bestaat waardoor die onrust zou kunnen ophouden. Behalve de dood wellicht.

Die onrust heb ik al zolang als ik me kan heugen, al voelde het in het begin anders, eerder als nieuwsgierigheid. Ik akan me herinneren dat mijn opa, die drie huizen verderop woonde en bij wie ik als klein jongetje vaak even langs ging, zich er eens zijn verbazing over uitsprak waar ik toch al die vragen vandaan had die ik hem stelde. Hij dacht dat ik ze ergens had gehoord of gelezen, maar nee, ze kwamen uit mijzelf. Ik zat toen nog op de lagere school en had nog geen twijfels bij het geloof, - die kwamen later, als tiener. Wel stelde ik me allemaal vragen die met geloofszaken te maken hadden en met het leven en de wereld in het algemeen.

Het is bijna niet voor te stellen, maar mijn opa was iemand die nog geloofde dat de aarde plat was. En hij geloofde dat omdat het zo in de bijbel stond, volgens hem. Toen in 1969 mensen naar de maan gingen en erop hadden gelopen, geloofde hij niet dat dat waar was. Ik maakte er geen punt van dat hij dit niet geloofde, maar bleef wel met vragen komen.

Werden die vragen ergens door gewekt? Door een tegenstelling tussen geloofswaarheden enerzijds en wetenschappelijk onderzoek en technologische vooruitgang anderzijds, bijvoorbeeld? Zou kunnen dat het een rol speelde, al merkte ik van die tegenstelling nog weinig in mijn dorp van toen. We hadden geen tv, dat scheelde. Het was eerst en vooral nieuwsgierigheid, willen weten hoe het zit. Heeft deze jeugdige nieuwsgierigheid zich getransformeerd in onrust? Niet onmogelijk.

Wat ik in ieder geval weet, is dat ik overweldigd raakte door wat er niet allemaal was in de wereld en wat er zich afspeelde. De deur naar deze grotere wereld was de middelbare school waar ik als beginnende puber naar toe ging, in een groter dorp, op tien kilometer fietsen. Er gebeurde van alles, op het schoolplein en op feestjes: met de blik van een naïeve dorpsjongen keek ik mijn ogen uit.

Die deur ging nog verder open toen ik een jaar later naar een andere middelbare school ging, beter passend bij mijn talenten én bij de wensen van mijn ouders. Deze school stond in Rotterdam, op anderhalf uur fietsen. Al was de school streng religieus en nogal conservatief, de stad was dat niet. Niet alleen was het verschil tussen een christelijk boerendorp en de wereldhaven Rotterdam immens; het was 1970, de revoluties van de jaren '60 grepen om zich heen en werden overal voelbaar, en zeker ook zichtbaar: hippiekleding, lang haar, en hoorbaar: popmuziek.

Hoe ging ik om met deze veranderingen? Eigenlijk niet. Ze maakten me nieuwsgierig en brachten me in de war. En dat gecombineerd met een gezonde dosis eigenwijsheid. Wat nooit is gebeurd, en daar ben ik blij mee, is dat ik ben gaan twijfelen aan mijn eigen waarheidsgevoel. De autoriteit mocht nog zo groot zijn - mijn vader, leraren, de dominee, de bijbel, God - , als ik het gevoel had dat er iets niet klopte, dan ging mijn twijfel voor. Bij spanning tussen mijn waarheidsgevoel en een autoriteit met waarheidsclaims moest de autoriteit het altijd afleggen, of bezuren. (Zo ben ik ook van mijn godsgeloof gevallen, maar dat duurde nog even.)

Gaandeweg mijn puberteit nam de twijfel toe aan de geloofswaarheden die ik met de paplepel binnen had gekregen. De breuk voltrok zich rond mijn vijftiende. Een duidelijk crisismoment dat ik me herinner was als zondagsschoolleraar, of beter: leraartje. Waarschijnlijk omdat ik als beginnende tiener het christelijk geloof nog serieus nam en omdat ik op een bijpassende middelbare school zat, werd ik op mijn dertiende gevraagd om 'leraar' te worden. Kinderen uit een christelijk gezin, en de meeste gezinnen in het dorp waren christelijk, werden op de zondagsschool gedaan. Op de zondagmiddag kreeg je een uur lang 'les', met bijbelverhalen en stichtelijke kleurplaatjes, en de christelijke feesten (met name kerst en pasen) werden uitgebreid voorbereid en gevierd.

Er was kennelijk een tekort aan leerkrachten. In ieder geval werd mij gevraagd om het personeel te komen versterken. 'Leraar' is misschien een te groot woord; nu zou het wellicht 'begeleider' heten. Wat werd ik geacht te doen? Samen met een ander, een oudere 'lerares', was dat: de kleintjes bezig houden, met hen zingen, en de christelijke boodschap presenteren, aan de hand van grote kleurplaten, als ik het me goed herinner. Vond ik het leuk om te doen? Ik herinner me vooral dat ik me (dertienjarig...) herhaaldelijk erg zenuwachtig maakte over hoe het een en ander te doen: een verhaaltje vertellen, samen bidden, et cetera. Van enige didactische begeleiding was geen sprake.

Het heeft niet lang geduurd. Op mijn veertiende begonnen er scheurtjes te komen in mijn toewijding. Ik herinner me welhaast wanhopige pogingen om het vol te houden. Ik bad ervoor tot God, maar vroeg me tegelijkertijd af aan wie of wat dat gebed eigenlijk gericht was. Was ik eigenlijk niet gewoon tegen mezelf aan het praten? - niet erg bevorderlijk voor mijn taak of 'opdracht' als zondagsschoolleraar.

Ik weet niet meer precies hoe er een einde is gekomen aan wat steeds meer op een lijdensweg ging lijken. Waarschijnlijk zagen mijn 'collega's' ook wel dat het me niet helemaal meer lukte en dat de toewijding afnam. In ieder geval was ik op mijn vijftiende niet meer verbonden aan de zondagsschool.

Al snel ging het toen de geheel andere kant op. Het zou nu heten dat ik 'radicaliseerde', niet als gelovige, maar als niet-langer-gelovende. Ik ging nog wel naar de kerk, maar verloor elke affiniteit, en werd gaandeweg een steeds groter lastpak en puberale onruststoker, achterin het kerkgebouw, tijdens de zondagse diensten, samen met enkele andere rebellen, - tot verdriet van mijn ouders, uiteraard, en woede. Op een gegeven moment werd ik zelfs publiekelijk, vanaf de kansel, met naam en toenaam, tot de orde geroepen, vanwege herrie maken, e.d., - een groot contrast met de jongen die enkele jaren eerder in diezelfde kerk als zondagsschoolleraar een kinderkerstfeest had begeleid, in het bijzijn van diezelfde christelijke gemeenschap van het dorp...

Wat dreef mij tot die verandering? Moeilijk te zeggen. Tal van factoren zullen een rol hebben gespeeld.

Lange tijd heb ik de zoektocht die ik sindsdien heb ondernomen, toegeschreven aan de breuk met de opvoeding en het geloof van mijn ouders, uitlopend op weglopen van huis. En niet zonder reden: het voelde zeer lang alsof een 'zwart gat' in mij was geslagen, een existentieel zwart gat. Maar was dit laatste ook de oorzaak van die zoektocht?

En waarom wil ik dit onderzoeken? Omdat ik me ondertussen een gevangene voel van die koppeling.

Stond alles wat ik heb gedaan (met name in kunst, filosofie en ook in de liefde) in het teken van het willen dichten van een ondraaglijk 'zwart gat'? Lange tijd heb ik gedacht dat dit het geval was.

Ik had mij rond mijn 15de zeer sterk voorgenomen om mijn afscheid van het geloof grondig en definitief te laten zijn. Wat ik niet wilde, was wat ik om mij heen zag gebeuren: een jongen (meestal was het een jongen) pleegde rebellie tegen de heersende regeltjes en tegen het vaderlijk gezag, kwam een tijdlang niet meer in de kerk, kreeg op zijn 18de of 19de verkering, en trouwde een poosje later. Waar? In de kerk. Het jeugdige oproer was uitgewoed, en het verloren schaap keerde uiteindelijk terug naar de orde van de geloofsgemeenschap, inclusief kerkbezoek. Eén ding wist ik zeker: dit nooit!

En inderdaad, het volwassenwordingsritueel heeft zich in mijn leven niet op die manier voltrokken. Is hetgeen ik wel gedaan heb een variant daarop? Is het allemaal het gevolg geweest van de breuk met het geloof? Ben ik voornamelijk bezig geweest met het dichten van het existentiële zwarte gat dat toen geslagen is?

Zou kunnen, maar is het het hele verhaal? Terugkijkend en met de vraag 'wat drijft mij': nee. Ik kan ook zeggen dat er een gevoeligheid en een onrust (of nieuwsgierigheid) aan vooraf ging. Niet de breuk was de oorzaak van mijn zoektocht, maar er was reeds een zoeken gaande en een niet-voor-lief-nemen van wat me werd verteld. De breuk met de opvoeding en het geloof van mijn ouders was hiervan het gevolg.

Weliswaar was deze breuk diep ingrijpend (versterkt door het weglopen van huis, op mijn 17de, en alles wat daaruit is voortgekomen), maar dat maakt haar nog niet tot de eerste oorzaak van alles wat volgde. En als zij al een oorzaak was, als één in een serie.

Dat ik de breuk lange tijd wel zag als voornaamste oorzaak, heeft wellicht te maken met de pijn die ermee gepaard ging. Pijn trekt korte lijntjes. Vergelijkbaar met wat er gebeurt bij een kwetsuur: wanneer iemand mij een geweldige dreun op mijn arm geeft, zo fors dat ik hem lange tijd niet kan gebruiken, dan zal ik al tijd bij het ongemak en de pijn denken aan die hufter die mij geslagen heeft. Begrijpelijk, maar is de van die ander de enige oorzaak van mijn pijn? Niet alleen. Er is ook nog iets anders, je zou het de voorwaardelijke oorzaak kunnen noemen: namelijk de gevoeligheid van mijn arm. Was mijn arm ongevoelig geweest, dan zou de klap van de ander geen pijn hebben veroorzaakt. Natuurlijk blijft de klap een belangrijke factor in de totstandkoming van de kwetsuur, maar niet als enige.

Was zoiets ook niet het geval toen ik brak met de opvoeding en het geloof van mijn ouders? Er was een sensibiliteit voor zaken van geloof en waarheid, die maakte dat ik überhaupt gevoelig was voor wat er met mij en om mij heen gebeurde. Waarom zou ik zonder die sensibiliteit er anders een probleem van hebben gemaakt? Hoe zou ik anders de noodzaak hebben kunnen voelen om te breken met mensen die mij in liefde had grootgebracht? Waarom zou ik het anders zo moeilijk maken voor mijzelf? Een gewoon leven, met een redelijke baan, vrouw en kinderen, een leuk huis etc lag meer voor de hand.

Het heeft niet zoveel zin om te wensen dat het anders zou zijn gegaan. Het zou betekenen dat ik een ander persoon had moeten zijn, met een andere sensibiliteit.

Om de vergelijking met de kwetsuur nog verder door te trekken. Stel dat de klap mij voor lange tijd zou hebben uitgeschakeld en stel dat de persoon die mij de kwetsuur had bezorgd geen enkele poging zou ondernemen om het weer goed te maken, geen excuses of iets dergelijks, hoe zou ik daarop reageren? Is de kans dan niet groot dat ik al die tijd mijn pijn en ongemak zou verbinden aan de dader? Het is zelfs mogelijk dat ik wrok of haat tegen die persoon zou ontwikkelen. Hoe dat niet te laten gebeuren?

Op de een of andere manier zou ik ervoor moeten zorgen dat ik de gevolgen niet onmiddellijk en uitsluitend zou koppelen aan de dader die ik erom zou verafschuwen. Wellicht zou het helpen wanneer ik niet langer van maar één oorzaak uit zou gaan, maar er (minstens) twee zou onderscheiden: de klap van de ander en mijn gevoeligheid ervoor. De pijn en het ongemak zouden er misschien niet minder door worden, maar ik zou er wel op een andere manier last van hebben. Het onderscheid zou me in staat stellen tot een ontkoppeling waar ik zelf baat bij zou hebben: niet meer onmiddellijk vastzitten aan de dader; hem kunnen loslaten en me verder bezig houden met het verhelpen van mijn pijn en ongemak, zonder nog vast te zitten aan iets waar ik verder geen invloed op heb, - er even van uitgaande (ten behoeve van het gedachte-experiment) dat degene die mij de ellende heeft bezorgd ofwel geen excuses wil maken, ofwel zich van geen kwaad bewust is. Het zou mijn situatie verlichten, en het zou voorkomen dat ik wrok tegen de dader zou ontwikkelen, - iets waardoor ik nog meer last, onnodig meer last, zou ondervinden van wat er is gebeurd.

Vertaald naar de breuk met opvoeding en geloof: in plaats van levenslang vast te blijven zitten aan die breuk en de pijn die zij heeft veroorzaakt, bij mijzelf en bij mijn ouders, kan ik ook onderscheid maken tussen de pijnlijke breuk enerzijds en mijn gevoeligheid (en talent) voor zaken van geloof en de waarheidsvraag anderzijds.



[wordt vervolgd]

Geen opmerkingen:

Een reactie posten