29 juni 2016

28 juni 2016: Sint Barbara (III)


Lange tijd reeds intrigeert me een tijdsopvatting die ik associeer met Zen: er is slechts het nu, en het is ook het enige wat telt. Verleden noch toekomst bestaan, behalve in het bewustzijn, als herinnering of als projectie; ook zij gebeuren in het nu. Er is wat zich op dit moment voordoet; iets anders is er niet. Deze tijdsopvatting ken ik uit teksten van boeddhologen als Alan Watts (zie noot). Bij Zen-meesters ben ik geen uitspraken over de tijd tegengekomen; wel verhalen en anekdotes over met aandacht leven in het hier en nu.

Met dat ik me aangetrokken voel tot deze visie op tijd, is er ook telkens een aarzeling, en die zit ik hier op de begraafplaats Sint Barbara te overdenken, te midden van mensen voor wie er geen nu meer bestaat.

Okay, het klinkt uitermate overtuigend dat het er om gaat met volle aandacht te doen wat ik doe, te voelen wat ik voel, te laten gebeuren wat er gebeurt, - in plaats van er niet bij te zijn, te leven met verstrooide aandacht, druk met van alles tegelijkertijd, zonder iets in het bijzonder. Ik doe mijn best om zoveel mogelijk zo te leven dat ik hetgeen ik doe etc de volle aandacht kan geven. Wat is dat anders dan 'gefocust' leven, 'gewaar', 'intens', 'enthousiast', 'in een flow' etc!

De vraag is: is dat alles? Is er slechts het nu dat telt? Zijn verleden en toekomst niet meer dan een illusie die mij afhouden van voluit leven in het hier en nu?

Is het niet eerder andersom? Wat ik nu beleef is ingebed in een besef van verleden en een verwachting van toekomst, en het krijgt daardoor ook zijn betekenis. Die inbedding doet er toe voor hoe ik het nu beleef. M.a.w. zijn verleden en toekomst niet nodig om überhaupt een heden te kunnen beleven? Als mijn tijdsbesef zou worden teruggebracht tot wat op dit moment beleef (zoals het geval is bij vergevorderde dementie), wat beleef ik dan nog?

Ik beleef dan nog wel het een en ander, maar het wordt niet tot een ervaring. Wat is nodig om van een 'ervaring' te spreken?

Dat ik vanochtend heb ontbeten voordat ik hem school bracht, was een beleving, maar ik zal het me niet lang herinneren. Wel maakt het deel uit van een voortgaande ervaring. Van mijn ervaring als ouder, van vader te zijn van mijn kind, - een langgerekte ervaring van met hem te zijn, vanaf zijn geboorte, en eigenlijk al ervoor. Van deze ervaring is het ontbijten vanochtend een onderdeel. Het versterkt die ervaring, actualiseert haar weer. Mocht ik zwaar dement worden, dan zou die ervaring wegvallen, en een ontbijt met hem zou een heel andere betekenis krijgen, - als het überhaupt nog een betekenis zou hebben...

Het lijkt erop dat een beleving die niet ingebed raakt in een verleden en een toekomst 'slechts' een belevenis blijft, en niet tot een ervaring wordt, tot een gebeuren dat er toe doet in mijn leven. Zo ongeveer als een willekeurige one-night-stand. Dagelijks beleef ik veel, maar weinig ervan blijft hangen. Ervaring heeft een geheugen, werkt uit in de toekomst, en heeft betekenis in mijn leven. Ervaring strekt zich uit in de tijd, mijn tijd.

Ik zit temidden van graven. Wat is er gebeurd met de ervaringen van degenen die hier liggen begraven? Op de grafstenen staan een naam en data, en de nabestaanden hebben er iets in laten beitelen, meestal zoals ze zich de overledene willen herinneren. Leven de doden nog voort in de ervaring van anderen?

Weinigen van de doden die ik heb gekend zijn nog levendig aanwezig in mijn herinnering. Hoe vaak denk ik nog aan mijn gestorven grootouders? Ik heb het geluk dat mijn ervaring met familie en vrienden nog vrijwel ongebroken is; bijna niemand is 'voortijdig' doodgegaan. (Is herinnering een emotionele affaire?)

Wat mij bezig houdt is de werking van ervaringen. Wat is hun belang voor de ervaring van zin?

Tot voor kort heb ik mijn ervaringen nauwelijks bewust gecultiveerd. Zij gebeurden, zetten zich voort, zich voedend met nieuwe belevenissen, of niet, en hielden op, of werden afgebroken. Bijvoorbeeld omdat zich iets anders voordeed, of omdat ik me (gemakkelijk of niet) liet afleiden. Ik ben nu bezig om een aantal ervaringen bewust voort te zetten, dan wel af te ronden. De uitdrukking 'een leven leiden (in plaats van geleefd worden)' heeft er voor mij een nieuwe betekenis bij gekregen: ik wil meester worden van mijn ervaringen, in de zin dat ik het niet aan het toeval wil overlaten of zij worden voortgezet dan wel afgebroken.

Natuurlijk heb ik niet in de hand wat er gebeurt, maar ik kan wel mijn aandeel erin bewust ter hand nemen. En ook wanneer een situatie ingrijpend verandert, dan is het aan mij wat ik er verder mee doe, en wat het betekent voor de openstaande ervaringen. Ook herinneren en gedenken zijn onderdeel van het ervaren.

Wat is een leven anders, of meer, dan de ervaringen die iemand erin opdoet? Maken zij een leven zinvol, voor de persoon zelf?

[...]

23 juni 2016

22 juni 2016: Sint Barbara (II)


Vandaag wederom naar begraafplaats Sint Barbara. Gisteren werd ik zo in beslag genomen door de plek en door de graven die ik er zag, dat ik nauwelijks toekwam aan enige contemplatie.

Heb de boeddhistische teksten opgezocht waarin sprake is van het knekelveld als plek voor contemplatie op vergankelijkheid, wat voor mij aanleiding was om de begraafplaats te bezoeken. Al speurend kwam ik op de Mahasatipatthana Soetra, waarin het lichaam wordt voorgesteld als een 'zak met ingrediënten'.

Het blijft een vreemde ervaringswereld waarmee ik zo in aanraking kom, ook al ben ik reeds vele jaren vertrouwd met meditatie en is het boeddhistisch gedachtegoed mij redelijk bekend. Met name uit de oude teksten, uit de begintijd van het Boeddhisme, spreekt een kijk op het leven waar ik niet onmiddellijk sympathie voor heb.

Een overgeleverde uitspraak van de Boeddha zegt bijvoorbeeld het volgende:
‘Dit is vredig, dit is verheven, namelijk het tot rust komen van alle drijfveren, het verzaken van alle bezit, de vernietiging van de begeerte, passieloosheid, ophouden, nirvana.’
En: ‘Alle geneugten dienen vermeden te worden om de andere oever (nirvana) te bereiken.’
Klinkt nogal ascetisch, - althans, zo komt het op mij over.

En wat te denken van de volgende uitspraak?
‘En verder beschouwt een monnik dit lichaam zoals hij zou kijken naar een lijk dat op een knekelveld is geworpen, één dag dood, twee dagen dood of drie dagen dood, opgezwollen, donkerblauw geworden, in staat van ontbinding: “Dit lichaam van mij wacht hetzelfde lot, het zal net zo worden, het kan dat lot niet ontlopen.”’
Vanwaar die vijandigheid jegens het lichaam? Of lees ik het verkeerd?

Laat ik er eens naar kijken op de begraafplaats. Misschien begrijp ik het dan anders.

                                                            *****


Het denken op locatie blijft mij verrassen, evenals het zich verplaatsende denken, - zo anders dan wanneer ik thuis achter mijn computer blijf zitten, in een vertrouwde omgeving, waar alles ongeveer is zoals ik het wil hebben en die mij verder geen vragen stelt. Wandelen zet het denken in beweging, maar niet te snel. Langzaam denken, op het ritme van mijn voetstappen.

Op elk moment kan ik de pas inhouden, even gaan zitten om een aantekening te maken, of een onbekend pad inslaan, zoals ook denken betaamt. Wandelend is denken een mogelijkheid. Ik kan om mij heen kijken, bij iets stilstaan, een foto maken. Teruglopen zelfs, om nog eens beter te kijken. Soms piept er een dichtregel tevoorschijn, of een geweldige formulering die ik niet kan laten lopen.

Wandelen maakt dat ik niet altijd hoef te denken. Wanneer het beter is om een gedachte even te laten rusten, is er meestal meer dan genoeg om aandacht te geven. En er is altijd nog de lucht en de wolken. Ruimte.

Dit onderzoek ben ik niet aan het doen om mijn opvattingen te bevestigen, maar juist om ze uit te dagen en aan herziening te onderwerpen. Denken, in plaats van eerdere gedachten te reproduceren: dat is mijn inzet. Ongemakkelijkheid en verwarring zijn dus welkom.

Iets anders is de tijd die het vergt om werkelijk te denken, met de bereidheid nieuwe wegen te gaan, en dat ook doen. Met te weinig tijd is de neiging groot om terug te vallen op wat ik eerder gedacht heb. Gelukkig heb ik nu weer denktijd, tijd om me overhoop te laten schoppen door het onverwachte.

                                                            *****


Op een bankje in het zonbeschenen Sint Barbara lees ik opnieuw een tekst die me bij eerste lezing frappeerde:
"Juist zoals, monniken, er een zak zou zijn met twee openingen, gevuld met graan van verschillende soorten, namelijk: heuvelrijst, rijst van het laagland, bonen, tuinbonen, sesamzaad, gepelde rijst; en een man met ogen die goed zien, zou, nadat hij de zak losgemaakt heeft, denken: 'Dit is heuvelrijst; dit is rijst van het laagland; dit zijn bonen; dit zijn tuinbonen; dit is sesamzaad; dit is gepelde rijst.' Op dezelfde manier, monniken, beschouwt een monnik dit lichaam dat slechts gehuld is in een huid en vol met veel onreinheden is vanaf de voetzolen naar boven, en vanaf het haar op het hoofd naar beneden, en denkt hij: 'Er is in en aan dit lichaam haar van het hoofd, haar van het lichaam, nagels, tanden, huid, vlees, zenuwen, botten, merg, nieren, hart, lever, middenrif, milt, longen, dikke darmen, dunne darmen, de inhoud van de maag, ontlasting, gal, slijm, etter, bloed, zweet, vet, tranen, lymfe, speeksel, snot, gewrichtssmeer, en urine.'"

Ik realiseer me dat ik er eerder teveel in heb gelezen. Hij gaat niet over mij als mens, maar over mijn lichaam. En dan is het minder vreemd. De beschrijving biedt een manier om mijzelf als samengesteld geheel uiteen te leggen, en een deel ervan is mijn lichaam (naast gevoelens en gedachten, bijvoorbeeld), zoals dat weer is samengesteld uit organen, en deze zijn vergankelijk.

Van de lijken die hier liggen begraven zullen ondertussen de meeste organen zijn verteerd. Ineengeschrompeld. Opgegeten door bacteriën. Weg, op wat botten na. Ik had zo nog niet naar de graven gekeken. De zerken liggen er om een nagedachtenis op te richten, iets dat wil blijven. Zij willen een herinnering levend houden, en onttrekken de vergankelijkheid aan het zicht. De lichamen die deelnamen aan de weelde van het leven zijn niet meer. Dat zal dus ooit ook met het mijne gebeuren.

‘Het lichaam beschouwen als een lichaam’: heeft dat zin?
"Op deze wijze beschouwt hij intern het lichaam als een lichaam, of hij beschouwt extern het lichaam als een lichaam, of hij beschouwt zowel intern als extern het lichaam als een lichaam. Hij beschouwt het opkomen van dingen omtrent het lichaam; hij beschouwt het vergaan van dingen omtrent het lichaam; of hij beschouwt het opkomen én het vergaan van dingen omtrent het lichaam."

Ja, wat bedekken de grafstenen die ik hier zie? Zij bedekken de vergankelijkheid van het lichaam.

In dit besef loop ik opnieuw langs de graven. En ik kan het niet ontkennen: ook mijn lichaam loopt er langs, als een zak vol organen en botten.

Het meest ontroert me de graven met (erg) jong gestorvenen. Ik wil er niet aan denken.

                                                            *****


Er is een begrafenis vandaag. De klok van de kapel slaat monotoon, enkele minuten lang. Een lange grijze auto rijdt voor. Ik zie mensen in zwart kostuum naar binnen gaan. Anderen volgen, fleuriger gekleed. Na een kwartier of twintig minuten opnieuw gebeier. Een stoet van een kleine honderd mensen loopt achter de kist naar een open plek. Enkele toespraakjes. Veel bloemen. Nog een drankje. En dat was het weer.

                                                            *****


Ondertussen ben ik een nieuwe opruimactie begonnen! Gisteren heeft een stapel boeken elders onderdak gekregen, onder andere in een straatbibliotheekje, hier in de buurt. Een pakket tijdschriften en bijlagen die lagen te wachten om te worden uitgezocht heb ik zonder pardon in de papiercontainer gestort. Het blijkt goed te doen. Gewoon beginnen.

22 juni 2016

21 juni 2016: Sint Barbara


Ben op weg naar de Sint Barbara begraafplaats, op enkele minuten lopen van mijn huis. Met enigszins verzwaarde tred. Ik bezoek niet zo vaak begraafplaatsen, en meestal is het om een treurige reden.

Dat ik nu naar een begraafplaats ga heeft niet per se met de dood te maken, al is de associatie onmiskenbaar en de plek bewust gezocht. Het plan viel me vorige week in, nadat ik in een filosofiegroepje een avond lang hadden nagedacht over ‘onthechting’, in het boeddhistisch centrum waar ik wekelijks mediteer.

Tijdens de voorbereiding was ik een tekst tegengekomen over het knekelveld, als aangewezen plek om zich te bezinnen op onthechting. In eerste instantie vond ik het een nogal bizarre locatie voor een dergelijke contemplatie, maar toen ik aan het idee gewend raakte, leek het me goed om het eens uit te proberen. Inderdaad, waar is de vergankelijkheid meer voelbaar dan op een begraafplaats? En wat is een betere aansporing tot onthechting dan het besef dat alles vergankelijk is?

Vanwege werkzaamheden en andere drukte moest ik de uitvoering van het plan een week uitstellen. Ondertussen heeft het idee zich verrijkt met andere zaken die minstens zo belangrijk zijn als onthechting.

In een boekbespreking, afgelopen week, kwam het gesprek op liefde en hoe zij zich verhoudt tot willen en begeerte. Liefde bloeit op voorbij begeerte. Wanneer de wil tot rust is gekomen, is het mogelijk om iemand (of iets) te aanvaarden zoals de ander is. Hoe het gesprek precies verliep, weet ik niet meer; dit bleef hangen, en sudderde voort.

Om het nog complexer te maken, verbonden de denkbewegingen over vergankelijkheid en liefde zich met nog een ander thema, namelijk vertrouwen. De afgelopen tijd had ik verschillende keren ingebracht in discussies over ‘geloof’. Wel of niet geloven: het loopt meestal uit op hopeloos geharrewar. Zo’n discussie levert niets op, zolang je ‘geloof’ niet opvat als ‘vertrouwen’ (naar het Griekse ‘pistis’ waar beide woorden een vertaling van zijn). De enige zinvolle vraag in een discussie over geloof is wat mij betreft de vraag: in wie of wat stel je je vertrouwen? En dan vertrouwen opgevat als basisvertrouwen, wat verder gaat dan het alledaagse vertrouwen.

En inderdaad: in wie of wat stel ik mijn vertrouwen? In mijn wereldbeeld komt geen God voor, noch enig andere bovennatuurlijke grootheid. Waarin dan mijn basisvertrouwen te stellen? In mensen? In geliefden? In de wereld? Al deze kandidaten zijn allerminst perfect, en slechts tot op zekere hoogte betrouwbaar. Hoe zou ik er mijn vertrouwen in kunnen stellen?

In wie of wat dan? In het bestaan? Zo gesteld een weinig zeggende abstractie. In de natuur? Ik weet genoeg van evolutie, van biologie en van de beschaving en haar geschiedenis (als de menselijke vorm van natuur) om te beseffen dat de natuur weliswaar groots is, maar niet de bedoeling heeft om het mensen naar de zin te maken en bestaanszekerheid te verschaffen (mocht je dat van vertrouwen verwachten), en wel omdat de natuur geen bedoeling kent. Alles gebeurt zoals het gebeurt, en that’s it. Het kan voor mensen gunstig uitvallen, maar ook niet. Als ik een ongeluk krijg, tegenslag ervaar of doodga, dan is dat niet tegen de bedoeling van de natuur, noch is het dat juist wel. Zij, de natuur, heeft simpelweg geen bedoeling met mensen, noch met mijn leven. Als door een bizarre omstandigheid opeens de maan uit haar baan zou geraken en op de aarde zou neerstorten, met algehele vernietiging tot gevolg, dan is ‘bedoeling’ niet aan de orde. Wanneer er een einde komt aan het aardse bestaan, dan is dat om niet.

Hoe dan te vertrouwen? Is er wel iets waarin ik mijn vertrouwen kan stellen? Of is angst dan toch belangrijker, met de dood als angstwekkende zekerheid? – iets wat ik altijd heb ontkend, maar wat als er geen basis is voor vertrouwen?

Zoals gezegd sudderde het een en ander. Enkele dagen geleden viel mij in: wat als vertrouwen niet is, maar ontstaat? Wat als vertrouwen niet een eigenschap is van iets of iemand waarop je kunt bouwen of steunen (zoals een vader die te vertrouwen is), maar de uitkomst is van een proces? Hoe? Waarin ontstaat het dan? In liefde! Hoe ‘gebeurt’ liefde, wanneer heb je lief? Voorbij willen en begeren, wanneer je in staat bent om te zien hoe iets of iemand werkelijk is, in aanvaarding, ja omarming. En wat is een ander woord voor dit ‘voorbij’? Onthechting!

Het plaatje was rond, en dat is verdacht, uiteraard. Wanneer iets zo mooi klopt, klopt er waarschijnlijk iets niet... Bovendien, het is nog maar een vermoeden. Uitwerking ontbreekt. Mooi bedacht, maar wat is er van aan?

Wat me wel duidelijk is geworden, is dat als vertrouwen, liefde, aanvaarding en onthechting samenhangen, dat dat dan ruimer gaat dan aandacht voor daden.

Door op daden te focussen en hen erop af te rekenen, heb ik vaak teveel verwacht van medemensen, en met name van geliefden. Alsof zij perfect te vertrouwen zouden kunnen zijn, - hetgeen een absurde verwachting is; ik ben immers zelf ook niet perfect te vertrouwen, zeker als het aankomt op mijn daden. Waarom van medemensen verwachten wat ik van mezelf niet kan verwachten?

Hetzelfde geldt voor de wereld. Wat is dat voor een grootheid? Als de wereld bestaat uit mensen, en als geen enkele mens perfect te vertrouwen is, hoe zou de wereld dat dan kunnen zijn?

Er valt nog het een en ander te onderzoeken!
Hoe?

                                                            *****

Hoe heb ik zulke dwaze verwachtingen kunnen hebben? Hoe komt het dat ik ze nu pas onder ogen zie? Hoe heb ik zo lang kunnen wensdenken over liefde en vertrouwen zonder er serieus naar te kijken? Komt het misschien doordat ik ooit heb gebroken? Heb ik mijzelf ooit afgesneden van liefde en vertrouwen in grootse zin doordat ik brak met de opvoeding en het geloof van mijn ouders? Leek hetgeen ik zocht en nodig had teveel op wat ik had afgewezen waardoor ik er van wegbleef?

                                                            *****

Bijzondere rust altijd op een begraafplaats, ook al zijn er bezoekers zoals nu.
Er ligt hier niemand die ik persoonlijk heb gekend.

                                                            *****

R.I.P.

Praalgraven
Sobere graven
Speelse graven
Marmeren graven
Verdrietig makende graven
Kale graven
Graven met een foto
Verwaarloosde graven
Graven met bloemstukken
Graven met poppen en ander speelgoed
Graven met plechtige teksten
Protserige graven
Lege graven
Graven met dezelfde voornaam als de mijne
Oud geworden graven
Graven van jonge kinderen
Familiegraven
Een priestergraf
Een moedergraf
Een graf met geliefden kort na elkaar
Eenzame graven
‘Voor altijd in ons hart’ graven
‘Wel dood maar niet vergeten’ graven
Een ‘Do not cry at my grave, I am not there’ graf
Gebroken graven
Een ‘Dag lieve pap’ graf
Te jong gestorven graven
Graven met een brandende kaars
Graven voor doden die elkaar weerzien
Graven met een Jezus
Graven met een Boeddha
Een Shalom graf
Graven onder hoge bomen
Graven in de open lucht
Graven achter een heg
Graven voor 'onbekende overledenen', ook
Allemaal een graf

Wanneer zal ik hier liggen?
Of wat er dan van me over is

20 juni 2016

19 juni 2016


Ik zie de woede bloeien
met haar ogen vol godsdienst en identiteit,
vol afgunst en regeldrift,
vol zelfhaat en niet weten
hoe om te gaan met de eigen onmacht.
Ik zie het geweld om zich heen grijpen
met in zijn neusgaten de geur
van sluimerende doodsdrift
en niets ontziende vernietiging.
Ik zie het hart krimpen van pijn
op de vleugels van nieuws
en ellende en schijnbare belediging
en broedertwist op afstand
en vernederende handelingen,
gericht tegen de eer van het koninkrijk Gods,
of dat van Allah of Jahweh,
tegen de vlag of het eigen volk eerst,
of tegen welke hoogheid ook.
Ik zie de wellust van de machtigen,
of de bijna-machtigen,
gereed om veel te doen aan bravoure en vreesloosheid,
en gewoon alles wat maar opwelt
in contact met het hunkerende volk,
hongerig naar iets anders dan gisteren.
Ik zie de stapeling alsmaar groeien
van niet te dempen wrok,
nergens zie ik het minder worden,
alsmaar uitdijend met nieuw voedsel en geruchten;
het wachten is op nog meer explosies,
hier en daar, en misschien tegelijk, in één keer.
Ik zie de opeenvolging van daden,
daden en nog meer daden,
en zij hebben allemaal een geheugen.
Ik weet niet of het nog anders kan.
Kan het geharnaste hart nog breken?
Kunnen volksstammen nog bloemen plukken en vergeten?
Kan de zwarte magie van priesters en gekroonde hoofden
nog oplossen in het niets?
Kunnen mensen de strijd om hun identiteit nog staken
en weer medemensen worden?
In plaats van haatspuwende eigenheimers.
In plaats van naargeestige navelstaarders en helbevorderaars.
In plaats van winnaars en verliezers in escalerende games.
In plaats van predikers van heilsboodschappen.
De wereld, hoe kan ik van haar houden?
Ik wil het, maar hoe?
Misschien dat mijn blik zelf bewolkt is geraakt
en verstopt met dikke balken en schimmige nachtmerries.
Misschien dat mijn hart zelf verstoord is geraakt
met misverstanden en verwarring,
vervuild met veel brokstukken en tochtende emoties.
Misschien, ik weet het niet meer.

19 juni 2016

18 juni 2016: Filosofie en religie: een haat/liefde-verhouding (X)


Voor een leesgroepje met enkele filosofische vrienden las ik het boekje ‘Het religieuze bevrijd van religie’ van John Dewey. Interessant! Het gebeurt niet vaak dat ik iets lees waarin ik een groot deel van mijn eigen ideeën terug lees. Soms verwoordt Dewey het anders; ook werkt hij sommige punten anders uit, en bij enkele punten zet ik grote vraagtekens (zoals zijn wetenschappelijk optimisme). Maar in het meeste van wat hij schrijft kan ik mij vinden. Ik vermoed dat wij een heel aardig gesprek gehad zouden kunnen hebben! Hij is al een poosje dood (1952).

Waar zou ik het met Dewey nog wel over willen hebben?

De vraag die ik het liefst met hem zou willen onderzoeken, betreft geloof in een bovennatuurlijke werkelijkheid in deze tijd. Wat voor mij een groot raadsel blijft is hoe goed opgeleide mensen, in alle opzichten modern, geïnformeerd, op de hoogte van de stand van wetenschap en filosofie, kunnen blijven geloven in geloofssystemen, ontstaan in premoderne tijden, waarin wordt uitgegaan van een bovennatuurlijke realiteit (inclusief God en hiernamaals) en waarover bovendien van alles met stelligheid wordt beweerd. Hoe kan dat? Hoe kunnen mensen er nog steeds in blijven geloven, ondanks de wetenschappelijke verklaringen die ondertussen zijn ontwikkeld voor verschijnselen die eerder een raadsel waren en waarvoor een goddelijke hand uitkomst bood; ondanks de zelfkennis die ondertussen is ontwikkeld over het menselijk functioneren, zowel psychisch als cultureel-maatschappelijk; ondanks alle kritische kanttekeningen die de afgelopen eeuwen zijn geplaatst bij louter speculatieve opvattingen over zaken die het natuurlijke overstijgen; en ondanks alle alternatieven die ondertussen zijn ontwikkeld om aan het mysterie van het bestaan recht te doen en om het leven als zinvol te ervaren? Het lijkt erop dat ik iets niet in de gaten heb wat betreft menszijn en hoe wij in elkaar steken. Welk inzicht mis ik om te begrijpen dat zelfs verstandige mensen nog goedgelovig zijn, en blijven, ook nu?

Ben benieuwd wat Dewey over deze kwestie te zeggen zou hebben, mede gelet op de toestand in zijn land, Amerika, wat betreft godgelovigheid.

[...]

16 juni 2016

15 juni 2016


In het boeddhistisch centrum waar ik wekelijks mediteer, had ik gisteravond een bijeenkomst van een filosofiegroepje. In dit groepje laten we Boeddhisme en Westerse filosofie met elkaar in gesprek gaan, met als inzet een eigen vraag of onderwerp en wat we daar wijzer over kunnen worden.

Gisteren was het mijn beurt om iets in te brengen. Het thema dat ik had voorgesteld was ‘onthechting’. En dat n.a.v. (moeizame) pogingen om ruimte te maken in mijn huis.

Aan veel ben ik niet enorm gehecht. Van vrijwel alles in mijn huis kan ik afstand doen. Enkele maanden geleden heb ik veel kleding de deur uitgedaan. Meubels mogen wat mij betreft zo vervangen worden; niet dat ik dat wil, maar ik hecht er evenmin aan. Zelfs over mijn muziekverzameling valt te praten. Ik wil niet zonder muziek, maar daar heb ik geen cd’s meer voor nodig; dan kan ook anders.

Waar het moeilijk wordt is bij mijn boeken. Ik heb er enkele duizenden, over een breed scala aan onderwerpen. Een deel ervan heb ik nodig voor mijn werk als filosoof. Maar voor een flink deel geldt dat niet. En toch lukt het me niet om er afstand van te doen. Terwijl dat wel goed zou uitkomen. Ik woon namelijk klein. Het leeuwendeel van mijn boeken staat in een zolderkamer, en die is erg vol. Ik zou die ruimte ook anders kunnen gebruiken.

Heb het gevoel, of het vermoeden, dat ik er vrijheid door zou winnen, en ruimte, met name in mijn gemoed, wanneer ik er niet langer aan gehecht zou zijn. Ik kan me zelfs voorstellen dat ik er gemakkelijker door zou kunnen verhuizen.

Ik heb al verschillende pogingen ondernomen om iets te doen aan de omvang van mijn boekenverzameling, maar die hebben tot nu toe weinig geholpen. Allerlei ‘goede redenen’ en rationalisaties hebben niet gewerkt. Zoals dat ik de meeste van die boeken in de bibliotheek zal kunnen vinden. Of dat ik veel van die boeken al in jaren niet heb aangeraakt. (Waarom ze dan niet wegdoen?)

Er zijn een paar dingen, afwegingen, of denkspelletjes, die het lastig maken:
. de boeken hebben me geld gekost, - al is dat niet zwaarwegend. (Kleding heeft me ook geld gekost, en daar had ik nauwelijks moeite mee om het weg te doen, ook ongedragen kleding niet.)
. ik zou die boeken ooit toch nodig kunnen hebben; immers, ik heb ze ooit om een reden gekocht, een interesse, en die interesse is niet verdwenen;
. boeken hebben voor mij iets speciaals, bijna heilig: de schrijvers ervan hebben er veel tijd en energie in gestopt; hoe zou ik dat dan zomaar bij de vuilnis kunnen zetten?

Toch vermoed ik dat er iets anders een rol speelt, iets dat ik associeer met gehechtheid. Ik zou inzicht in dat iets willen krijgen, met de verwachting dat ik er dan (gemakkelijker) mee zou kunnen dealen.
Er pleegt iets weerstand. Wat is dat? Wat maakt het zo lastig om mij te ontdoen van boeken die ik waarschijnlijk niet zal lezen?

                                                            *****


Om in het filosofiegroepje een thema gezamenlijk te onderzoeken, is niet alleen een casus belangrijk (waardoor het onderwerp existentiële relevantie krijgt – minstens voor de inbrenger – en niet tot een cerebraal spelletje wordt); ook brengen we teksten in die verhelderend zouden kunnen werken.

Omdat ik uit de westerse filosofie geen aansprekende teksten over ‘onthechting’ ken, had ik de anderen gevraagd om suggesties te doen voor teksten uit het Boeddhisme. Onthechting is immers een belangrijk item in het Boeddhisme.

Een van de teksten die ik aangeraden kreeg was van Pema Chödrön. Over ‘shenpa’, Tibetaans voor ‘hechten’, of beter ‘being hooked’. Door het lezen van deze tekst begon ik me af te vragen: gaat het wel om die boeken? Is het aan boeken dat ik gehecht ben, of is het iets anders? Staan die boeken wellicht voor iets waardoor het moeilijk is om mij ervan te ontdoen?

Met name één passage zette me aan het denken:
Shenpa thrives on the underlying insecurity of living in a world that is always changing. We experience this insecurity as a background of slight unease or restlessness. We all want some kind of relief from that unease, so we turn to what we enjoy—food, alcohol, drugs, sex, work or shopping. In moderation what we enjoy might be very delightful. We can appreciate its taste and its presence in our life. But when we empower it with the idea that it will bring us comfort, that it will remove our unease, we get hooked.’

Ik kan me iets voorstellen bij de onzekerheid die samenhangt met leven in een alsmaar veranderende wereld, en de ongemakkelijkheid en de rusteloosheid die erdoor ontstaat. Ook zie ik hoe daaruit een behoefte aan ‘relief’ ontstaat, aan verlichting van dat onbehagen. De ‘oplossingen’ die Chödrön noemt zijn mij niet onbekend: eten, alcohol, drugs, seks, werk en ook kopen.

Maar zou het kunnen dat de (voor mij) belangrijkste er niet bij staat? Namelijk denken, willen begrijpen. Is denken misschien mijn manier om mijn onbehagen te verlichten, en om mijn onzekerheid over een leven in permanente verandering te bezweren?

Ontegenzeglijk brengt filosofie mij ook mooie dingen. Ik heb geen behoefte om af te geven op het denken, als onnodig, overbodig of schadelijk voor de spirituele gezondheid, integendeel. De passie voor waarheid heeft mij veel gebracht, heeft een hele wereld voor mij geopend, met name in de opheldering van verwarring en onwetendheid. Filosofie (opgevat als wijsbegeerte) maakt het leven voor mij meer en meer de moeite waard, met name doordat ik me er steeds meer in thuis voel.

Toch lijkt er ook een schaduwzijde aan de zitten. Namelijk wanneer denken tot een verslavende, doch illusoire remedie wordt voor een ongeneeslijke eigenschap van het leven, namelijk zijn veranderlijkheid...

Staan al die boeken misschien voor deze poging, om denkend grip te willen krijgen op de veranderlijkheid van het leven, op zijn ongrijpbaarheid? Heb ik niet over ongeveer alle domeinen van het leven boeken verzameld, met de bedoeling de wereld binnen mijn bereik te brengen, denkend wel te verstaan? En dat terwijl ik de meeste ervan niet gelezen heb... (Ik zou enkele levens nodig hebben om al het denkwerk in die boeken mij eigen te maken.) Kennelijk is het voldoende om het allemaal in mijn bezit te hebben, - en dan het liefst de klassiekers...

Is deze hele poging om begrijpend grip te willen krijgen op het leven niet een immense illusie?

                                                            *****


Tijdens de bijeenkomst heb ik mijn casus ingebracht, plus de vragen en overwegingen die zich ondertussen aan het uitkristalliseren waren. Ook anderen brachten ervaringen met (ont)hechting in en hun gedachten en inzichten. We hebben het een en ander tegen het licht gehouden en verder uitgewerkt. Was zeer vruchtbaar! Hoe kan filosofie anders dan dialogisch zijn!

Begrijpelijk en toch opmerkelijk blijft dat alleen al een bijeenkomst over het thema reeds tot effect heeft dat ik ermee verder kom. Enkele maanden geleden, toen ik weer eens serieus aan de slag ging met ruimte maken in mijn huis en met het opruimen van boeken, speelde de vraag ook, maar al snel raakte zij bedolven onder actualiteiten en andere ontwikkelingen. Weg was het niet; het bleef sluimerend aanwezig, zoals ook de overvolle zolderkamer met boeken aanwezig bleef. Kennelijk is een bijeenkomst zoals gisteravond nodig om er (weer) serieus mee aan de slag te gaan. Wat zegt het over persoonlijke ontwikkeling dat zoiets nodig is?

Anyway, de komende tijd wil ik er mee bezig blijven. Wordt vervolgd!

15 juni 2016

14 juni 2016: Meditatie V


Wanneer spreek je van een ervaring?
Ik las een citaat van Dewey dat mij erover aan het denken zette.
‘Ervaringen doen zich voortdurend voor omdat we gedurende ons leven steeds in contact staan met onze omgeving. Maar dikwijls blijft de ervaring ergens steken. Er wordt wel iets ervaren, maar op zo’n manier dat het zich niet ontwikkelt tot een complete ervaring. We pakken de hark en zetten hem weer weg; we beginnen iets en houden er weer mee op, niet omdat het ervaren van wat we begonnen zijn voltooid is, maar bijvoorbeeld omdat we onderbroken worden. In contrast met dit soort ervaringen hebben we een ervaring [een complete ervaring], wanneer hetgeen we ervaren een voltooiing krijgt. (...) Een werkstuk dat bevredigend voltooid is; een probleem dat opgelost is; een spel dat uitgespeeld is; een situatie (...) die zodanig is afgerond dat het slot een vervulling ervan is, en geen stopzetting zonder meer. Zo’n ervaring is een geheel en brengt zijn eigen individuele toereikende kwaliteit met zich mee. Het is een ervaring.’

Ik vraag mij af: hoe zit het met de voltooiing van mijn ervaringen? Hoeveel zijn er halverwege blijven steken, of niet verder gekomen dan een aanzet?

Ik realiseer me dat ik met dit project eigenlijk bezig ben om ervaringen tot een afronding te brengen. Onvoltooid gebleven ervaringen weer oppakken en er weer mee aan de slag gaan, omdat ze nog niet af zijn. Als een boterham die je slechts voor een deel hebt opgegeten, en waarvan je weet dat er ergens nog een stuk ligt te wachten. Sommige ervaringen hebben hun aanvang reeds lang geleden genomen.

Zoals eerder aangegeven, wil ik voor dit project ingrijpende gebeurtenissen (oftewel ‘evenementen’) tot uitgangspunt maken. Ik kan ook zeggen: ik wil tot een ervaring komen, met een evenement als ‘uitstekende’ gebeurtenis, als aanstichter van een proces waarin ik me realiseer wat de lading en de uitwerking ervan is.

Hoe wil ik een ervaring voltooien? Door er lering uit te trekken. Heb ik dat dan al niet eerder gedaan? Zeker, maar dat gebeurde eerder terloops. Ik heb me er nu bewust op toegelegd: waarom was die gebeurtenis zo ingrijpend? Wat dien ik (nog) te herzien in het licht ervan?

En wat kun je leren van een ervaring? Het eerste dat me invalt is dat leren uit ervaring de beste manier is om je onderscheidingsvermogen te scherpen. Je zou het ook wijsheid kunnen noemen. En waar is dat goed voor? Ik zou zeggen: zelfkennis, me thuis voelen in de wereld, vertrouwd raken met het leven. Zoiets.

Hoe eruit te leren? Het minste dat er voor nodig is, is vertrouwen op de waarde van ervaring en van je eigen vragen, intuïtie en vermoedens. (In het socratisch gesprek zou men zeggen: Vertrouw op je waarheidsgevoel!) Door ze tot expressie te brengen wordt pas duidelijk wat die vragen etc te betekenen hebben, het liefst in dialoog met een welwillend, doch kritisch gehoor, zodat het niet blijft steken in verkeerde, want ongetoetste eigenwijsheid, - zeg ik tegen mezelf.

Ervaringen voltooien, door eruit te leren, lijkt me de enige manier om open en dynamisch te leven, zonder je toevlucht te (hoeven) nemen tot een levensleer (een religie, bijvoorbeeld) die de piketpaaltjes voor je uitzet in de onzekerheid en onoverzichtelijkheid van het leven.

Overigens is het de vraag of de uitwerking van ingrijpende gebeurtenissen ooit tot een definitieve afronding komt. Waarschijnlijk niet. Maar dat weerspreekt de mogelijkheid niet van het voltooien van een ervaring. 

                                                                     *****


Ik realiseer me dat in dit stuk op verschillende manieren sprake is van 'ervaring'. In 'leren van een ervaring' betekent het woord iets anders dan in 'een ervaring voltooien'. Het laatste omvat het eerste. Hoe verhouden beide zich tot elkaar? Is het beter om in de twee gevallen een verschillend woord te gebruiken?


07 juni 2016

6 juni 2016: Meditatie IV


[Meditatie, oftewel een groeitekst]


In de zomer ga je een cursus geven over filosofie, levenskunst en de tweede levenshelft. Wat zegt jou de uitdrukking ‘tweede levenshelft’?
Nog steeds niet veel, al lijk ik er wel aan te moeten gaan geloven.
Hoezo?
Ben ondertussen ruim in de vijftig, en ik kan er moeilijk van uitgaan dat ik ouder dan 110 word.
Gaat het bij ‘tweede levenshelft’ alleen om leeftijd dan?
Eerlijk gezegd dacht ik lange tijd wel zoiets. Het zou langzaamaan wat minder worden, maar meer was er niet aan de hand, dacht ik. Een kwestie van op je gezondheid letten, in conditie blijven, jezelf blijven vernieuwen, en dat soort dingen.
En dat is niet zo?
Ook, maar niet alleen.
Wat nog meer?
Grof gezegd kijk je in de eerste levenshelft naar het leven, en in de tweede naar de dood, - althans, zo overkomt het mij. Ik heb het niet over een uitgerekt sterven, maar over léven in het besef dat het een keer ophoudt.
Ik wist niet dat jij zo met de dood bezig was.
Is ook zo, maar misschien wordt het tijd dat ik dat wel ga doen.
De dood?
Mijn dood. Of beter: mijn eindigheid. Leven associeert met jeugd en groei, dood met ouder worden en vergankelijkheid.
Dat laatste is nu wat je bezig houdt?
Ja, het is lastig om afscheid te nemen van jeugd en jeugdigheid, maar het is onontkoombaar, wil ik niet in frustratie ten onder gaan, terwijl ik wanhopig vasthoud aan wat voorbij is.
Hoe bedoel je?
Ik kan mij blijven meten aan wat jeugdig is, maar op een gegeven moment is dat een illusie die niet langer vol te houden is. Niet alleen zien anderen mij niet meer als jong, ook al wil ik anders doen geloven; ook verandert mijn ervaring, en wat ik belangrijk vind.
Is het moeilijk om afscheid te nemen?
Vooral wanneer er geen alternatief is.
Geen alternatief?
Wanneer ouder worden niets anders is dan uitdoven van eerdere jeugdigheid, dan ben je te beklagen, denk je niet? Zonder alternatief betekent ouder worden alleen maar aftakelen. Je kunt proberen het zo lang mogelijk tegen te houden, of te vertragen, maar het blijft een minder worden.
Wat is dan een alternatief?
Het ontdekken van de eigen waarde van het ouder worden.
Waarin bestaat die eigen waarde?
Het zou mooi zijn als het organisch groeit uit het voorgaande en past bij wat komen gaat.
Waar denk je aan?
Door de dood in je leven te halen ontstaat er een nieuw speelveld.
De dood in je leven halen, hoe doe je dat?
Niet letterlijk, uiteraard. De dood kan in mijn leven kómen door het overlijden van een naaste of een geliefde, maar daarmee heb ik de dood nog niet verwelkomd.
Hoe dan wel?
Bijvoorbeeld door mij voor te stellen hoe het leven zal zijn aan gene zijde van de dood, zoals dat heet.
Ben je gaan geloven in een hiernamaals?
Nee. Er zijn nog andere manieren om de dood als overgang op te vatten.
Hoe?
Er is leven nadat ik dood zal zijn gegaan, althans, dat neem ik aan. Het leven van familie en vrienden. Cultureel-maatschappelijk leven. De wereld gaat door.
En daar denk je aan door de dood in je leven te halen?
Ja. Wat kan ik betekenen voor wat na mij komt?
Toekomstgericht dus.
En nu reeds.
Wat is het verschil met eerder? Was je toen niet toekomstgericht bezig?
Ook, maar anders. Toekomst vormde toen de horizon van hetgeen waarmee ik bezig was, van wat ik wilde bereiken. Toekomst is nu iets aan het worden waar ik steeds minder invloed op zal hebben. Althans, niet meer actief en gewild, uiteindelijk.
Hoe wel?
Dat is een vraag die me bezig houdt. En wellicht is dat een vraag die hoort bij de tweede levenshelft.
Herinnerd worden?
Dat klinkt nogal museaal.
Nalatenschap?
Ik weet niet of dat het goede woord is. Minstens de vraag hoe ik wil bijdragen.
Aan wie of wat? En met wat?
Allemaal vragen.
Een toekomstige wereld?
Of kleiner: mensen die mij dierbaar zijn. Maar groter mag ook.
Waarmee zou je willen bijdragen?
Heb nog geen idee. Met iets eeuwigs.
Iets eeuwigs? Je bent werkelijk godsdienstig aan het worden.
Hoezo?
Iets eeuwigs, eeuwigheid, eeuwig leven...
Je hoeft het niet godsdienstig te interpreteren. Ik bedoel het niet in de zin van onsterfelijk.
Hoe dan wel?
Je kunt ‘eeuwig’ ook opvatten als zich onttrekkend aan de tijd.
Je bedoelt levenstijd.
Tijd van leven, ja. Bestaat er iets dat zich onttrekt aan de tijdelijkheid van een leven, iets dat ook nog geldig is voorbij mijn leven? Zoiets. Ik weet niet of het bestaat, maar het lijkt me de moeite waard om dat te onderzoeken.
En daarmee wil je bijdragen aan een toekomst die verder reikt dan jouw leven?
Dat zou mooi zijn.


[...]

04 juni 2016

3 juni 2016: Filosofie en religie: een haat/liefde-verhouding (IX)


Gisteren heb ik de cursus ‘Filosofie & religie: een haat/liefde-verhouding’ bij de Volksuniversiteit afgerond. Gedurende de cursus was voor mijzelf de onderliggende vraag: Is het mogelijk om secularisme en godgelovigheid met elkaar te verzoenen, op een manier die voor hen beide vruchtbaar is? Deze vraag was niet het hoofdthema van de cursus. Wel stuurde zij op de achtergrond mijn aandacht voor de verschillende filosofen die ik de revue liet passeren.

Laat ik het een en ander nagaan.

Ben begonnen met mijn inzet te schetsen. Vertrekpunt was filosofie van de levenskunst. De vraag die ik als een rode lijn door de cursus wilde laten lopen: wat zou religie kunnen bijdragen aan levenskunst?

Om onnodige misverstanden te voorkomen heb ik enkele onderscheidingen gemaakt. Ten eerste die tussen religie en godsdienst. Alle godsdiensten zijn een religie, maar niet alles religies een godsdienst. (Voor het laatste, denk aan Boeddhisme: wel een religie geen godsdienst.) ‘Religie’ is dus ruimer dan ‘godsdienst’. Ze gaan gepaard met andere vragen. Bij een godsdienst staat het dienen van een god centraal: om welke god gaat het? En wat betekent het om een god te dienen? Bij religie (‘religio’: verbinden, herverbinden) is de vraag met wie of wat je je wilt verbinden. Je kunt het over religie hebben zonder het onmiddellijk op een god te stuiten, - wellicht dat het onderwerp op die manier van ‘rode lappen’ en ‘denkstops’ wordt ontdaan.

Een andere term die tot onnodig misverstand leidt is ‘geloof’. Wanneer we ‘geloof’ opvatten als ‘niet-zeker-weten’ is de tegenstelling snel opgeroepen: wetenschap ‘weet’ zekerder dan geloof; waarom je dan nog met geloof inlaten? De tegenstelling lijkt zowel onzinnig als onnodig. Wanneer we teruggaan op het Griekse woord waar ‘geloof’ de vertaling van is, ‘pistis’, dan blijkt het eerst en vooral ‘vertrouwen’ te betekenen, - een veel interessantere betekenis, en bovendien existentieel van belang. Want wie kan zonder vertrouwen? ‘Ongelovige’ wordt dan een onzinnige term. Uitgaande van ‘geloof’ als ‘vertrouwen’, kan het gesprek gaan over de vraag in wie of wat we ons vertrouwen stellen, hetgeen vruchtbaar kan zijn in ontmoetingen van andersdenkenden of –gelovenden.

Vervolgens heb ik geschetst hoe Charles Taylor (1931) de wording van onze huidige situatie begrijpt. In zijn twee hoofdwerken (‘Bronnen van het zelf’ en ‘Seculiere tijd’) laat hij zien hoe de Westerse mens van een gelovige die zich afstemde op een goddelijke autoriteit (aan het einde van de Middeleeuwen) zich heeft geëvolueerd tot iemand die zelf wil bepalen wat waar of van waarde is (nu). Van God naar het zelf, waar het gaat om oriëntatie voor levensbeschouwelijke en ethische vragen: dat is wat er, ultrakort gezegd, is gebeurd tussen 1500 en 2000 in de Westerse cultuur.

Om er nu achter te komen wat je zelf vindt, zul je jezelf moeten uiten. Alleen zo kom je tot meningsvorming en ontdek je wat een opvatting of een oordeel waard is: in de (kritische) uitwisseling met anderen, - een proces dat ook wel wordt aangeduid als ‘expressivisme’.

Daarnaast heeft Taylor zich bezig gehouden met multiculturaliteit: hoe kunnen mensen met een verschillende culturele en levensbeschouwelijke achtergrond met elkaar samenleven? Daartoe is dialoog noodzakelijk. Hierin dient te worden uitgegaan van de waarde van de eigen positie (er is geen reden om deze bij voorbaat onder verdenking te stellen), met de (wederzijdse) bereidheid om zich ter discussie te laten stellen door de ander en om van de ander te leren. Aldus kan gekomen worden tot een ‘versmelting van horizonten’.

Hiermee was wat mij betreft het voorwerk gedaan voor een diepgaande excursie langs verschillende filosofen en hun opvattingen over de verhouding tussen filosofie en religie.

Omdat te laten zien hoe in de Europese cultuur en geschiedenis het Christendom een hoofdrol heeft gespeeld en vormend is geweest voor de gangbare opvatting over religie, ben ik teruggegaan naar Augustinus (354 -430). Veel van wat wij associëren met het Christendom is verwoord door deze kerkvader uit de 4de eeuw: de wereld geschapen door een God die ‘gans anders’ is dan zijn schepping, met mensen die een ongeëvenaarde waarde hebben als individu, maar die zichzelf niet kunnen verlossen van het kwaad, en die daarvoor Christus nodig hebben.

Het scherpe onderscheid tussen een natuurlijke wereld en een bovennatuurlijk domein (met God als belangrijkste bewoner) vind je in feite terug bij de eerste moderne filosoof die ik vervolgens heb opgevoerd, namelijk René Descartes (1596 – 1650): het lichaam als onderdeel van de uitgebreidheid (res extensa) enerzijds en het denkende ik als onderdeel van een geestelijke werkelijkheid (res cogitans) anderzijds. Natuurlijke wereld en uitgebreidheid zijn van eenzelfde orde, evenals bovennatuurlijk domein en geestelijke werkelijkheid. Ontologische zit er dus niet veel verschil tussen Augustinus en Descartes, behalve dat de laatste zich focust op de natuurlijke wereld en deze wil onderzoeken, opdat we onze omstandigheden kunnen verbeteren.

Er is een praktische filosofie mogelijk "waardoor wij op grond van kennis der natuurkrachten deze kunnen aanwenden tot allerlei doeleinden, en aldus ons maken tot meesters en bezitters van de natuur; en dit is niet alleen iets om te wensen terwille van het uitvinden van allerlei technische middelen om zonder enige moeite te genieten van de vruchten en gemakken van de aarde, maar in de eerste plaats om onze gezondheid veilig te stellen en om ons te ontdoen van een oneindigheid aan ziekten van lichaam en geest en misschien zelfs van de verzwakking door ouderdom." (Discours de la méthode)

Gebruik makend van het aloude onderscheid tussen natuurlijk en bovennatuurlijk heeft Descartes ervoor gezorgd dat het lichaam en zintuiglijke wereld werden gedesacraliseerd, waardoor het vrijelijk kon worden onderzocht in de moderne wetenschap. Het dualisme tussen lichaam en geest is verder niet iets nieuws; het is simpelweg een voortzetting van het onderscheid dat Augustinus reeds maakte.

Dat werd anders bij zijn directe opponent, enkele decennia later: Baruch Spinoza (1632 – 1677). Hij introduceerde een monisme waarin lichaam en geest één zijn (en niet meer gescheiden, zoals bij Descartes), en waarin God een ander woord wordt voor de natuur (‘Deus sive natura’).

Overigens was hij daarin niet origineel; Spinoza hernam een opvatting die reeds bij de Griekse en Romeinse stoïcijnen is te vinden. Zij stelden immers God, de natuur en de rede (logos/ratio) aan elkaar gelijk. Als neo-stoïcijn vernieuwde en radicaliseerde Spinoza deze opvatting. Hij zag zichzelf niet als een atheïst, en daar had hij ook alle reden toe. (Mensen die beweren dat Spinoza in termen van ‘God’ dacht uit angst om te worden uitgemaakt voor ketter, zijn simpelweg niet op de hoogte van de geschiedenis van de filosofie.) Het blijft verfrissend subversief om bij ‘God’ aan iets anders te kunnen denken dan alleen de monotheïstische variant, met God als de ‘gans andere’.

Interessant is verder dat Spinoza ondanks zijn rationalisme (de natuur is immers niet alleen goddelijk, maar ook door en door causaal bepaald) een hoogste vorm van kennen kent (de ‘intuïtie’), nodig om het goddelijke geheel te schouwen, die het verstand te boven gaat. Wat intuïtief kan worden gevat is precies datgene wat het niet begrepen kan worden door het berekenende en categoriserende verstand. Het intuïtieve vatten bezorgt de wijsgeer de hoogste blijdschap: de gelukzaligheid van het schouwen van het geheel en hoe alles er deel van is. Oftewel: de intellectuele liefde voor God.

(Treden we buiten de oevers van de filosofie wanneer we ons inlaten met hetgeen niet beredeneerd kan worden? Wel wanneer we filosofie definiëren als een discursieve activiteit, met concepten en argumenten als hoofdzaak. Niet wanneer we filosofie opvatten als wijsbegeerte.)

Voor verzoening tussen de twee soorten ‘godgelovigen’ (als je Spinoza daar ook toe wilt rekenen, met ‘geloof’ opgevat als vertrouwen) biedt de in Amsterdam geboren denker niet echt gunstige aanknopingspunten. Weliswaar was hij voorvechter van tolerantie, maar echte waardering voor de traditionele godgelovige blijft moeilijk. Mensen die geloven in een bovennatuurlijke God, de bijbelverhalen en wonderen begrijpen volgens Spinoza het leven vanuit een ‘lagere’ vorm van kennis, nl de verbeelding. Op zich is daar niets mis mee. In het in vrede samenleven gaat het immers om gehoorzamen aan autoriteit, wetten en regels. Wie dat niet doet vanuit inzicht in de redelijkheid van die wetten etc, kan er ook toe worden gebracht door het vooruitzicht van goddelijke straffen en beloningen. En dat is precies wat er (volgens Spinoza) gebeurt met mensen die zich in hun verbeelding laten bespelen door verhalen over God als bovennatuurlijke almacht, wonderen etc. Het is niet onbegrijpelijk dat de traditionele godgelovige zich niet erg gevleid voelde door deze kwalificaties.

Iemand die bewust ruimte laat voor het mysterie is David Hume (1711 – 1776). Hij ging uit van de ervaring, als basis voor alle kennis, en was sceptisch over de vraag of wij op die manier de volle werkelijkheid zouden kunnen kennen. Het menselijk verstand schiet tekort om het mysterie van het bestaan te kunnen begrijpen. Ondertussen kritiseerde hij tal van opvattingen en voorstellingen die in het Christendom gangbaar waren geworden, als producten van verbeelding en passies, en met name angst. Hun waarheidsgehalte is niet meer dan dat: man-made. 

Eerder was ik niet goed op de hoogte van Hume. Met het oog op de cursus heb ik in een leesgroep de twee belangrijkste teksten van Hume over religie gelezen: ‘De natuurlijke geschiedenis van de religie’ en ‘Gesprekken over de natuurlijke religie’. Ik begrijp nu waarom Immanuel Kant (1724 – 1804) zei dat deze Schotse Verlichtingsfilosoof hem uit zijn ‘dogmatische sluimer’ had gewekt. Niet alleen heeft Kant voor zijn revolutionaire opvatting over kennis veel te danken aan de empirist Hume. Ook de scepticus Hume zie je terugkomen in de begrenzing die Kant stelt aan onze kennis over bovennatuurlijke zaken: onze kenvermogens schieten simpelweg tekort. In de woorden van Kant:
`Het land van het zuivere verstand is een eiland dat door de natuur zelf in onveranderlijke grenzen is ingesloten. Het is het land van de waarheid omringd door een grote en stormachtige oceaan.'
En ook:
`De menselijke rede heeft het bijzondere lot dat zij door vragen wordt lastig gevallen die zij niet kan afwijzen, omdat ze haar door de aard van de rede zelf worden gesteld, maar die zij ook niet kan beantwoorden, omdat ze de menselijke rede te boven gaan.'

Telkens wanneer ik Kant bestudeer en presenteer in cursussen, en dat is nu nog eens versterkt door Hume, vraag ik me af hoe filosofisch geschoolde lieden nog steeds kunnen menen dat er wel iets met zekerheid gezegd kan worden over bovennatuurlijke zaken, - als deze überhaupt bestaan. De verbeelding en de passies moeten inderdaad bijzonder krachtig zijn, wil men zich alsnog genoodzaakt voelen om er toch beweringen over te doen. Het is de tragiek van de Verlichting. Kennelijk heeft het verstand niet laatste woord. Is dat iets om te betreuren? Niet echt. Wel zullen we moeten dealen met het gegeven en niet nalaten ruimte te geven aan kritisch denken. Zij sluiten elkaar niet uit.

Behalve dat Kant het zelfvertrouwen van de rede enorm heeft versterkt, bood hij ook ruimte voor het andere van het denken. Dit deed hij door onderscheid te maken tussen het (kenbare) ‘ding voor ons’ en het (onkenbare) ‘ding op zich’. Het is wat mij betreft een van de meest geniale concepten die Kant heeft geïntroduceerd. Misschien klopt het onderscheid niet (zoals door velen na hem is opgemerkt), maar het blijft waardevol, en wel omdat het als een koan een stok in het wiel steekt van pretentieuze rationaliteit: we zijn meer dan we denken; de werkelijkheid is meer dan gedacht kan worden, - zonder dat we daarom per se onze toevlucht moeten nemen op een notie van het ‘bovennatuurlijke’.

Iemand die dat nog wel doet is Søren Kierkegaard (1813 - 1855). Deze Deense filosoof heeft zijn denken over de menselijke existentie opgehangen aan drie ‘stadia op een levensweg’. Het laatste van deze stadia is het religieuze, en dan in christelijk godsdienstige zin: enkeling worden in de overgave aan God.

Hoe dat te verstaan? Ik heb dat altijd erg lastig gevonden, maar tegelijk intrigerend. Anders dan bij Augustinus (met wie ik simpelweg geen feeling heb, omdat hij denkbeelden voorrang geeft boven ervaringen, hetgeen het beste te zien is in zijn bewijs van een ‘vrije wil’), blijf ik me bij Kierkegaard afvragen wat hij zou kunnen bedoelen. Hij gaat uit van de ervaring en dat biedt aanknopingspunten. Immers, daar wij  allebei mens zijn, moet er, zeker bij existentiële kwesties, ergens iets vergelijkbaars in ervaring te vinden zijn, waardoor het voor mij inleefbaar kan worden wat een ander beweert, mits oprecht. Dat zou ook moeten gelden voor wat Kierkegaard wil zeggen met zijn ‘sprong in het religieuze’. Hij heeft het (als existentieel denker) over een ervaringsmogelijkheid die ik wellicht anders zou verwoorden, maar daarom nog wel herkenbaar zou moeten zijn. Dus, wat bedoelt Kierkegaard met ‘enkeling worden in een overgave aan God’?

In dit soort kwesties heeft Kierkegaard me bij mijn ballen, telkens als ik hem lees of presenteer. Hij daagt me uit om voelend te denken: niet louter conceptueel, maar via de ervaring. Hij heeft iets te pakken, maar wat? En hoe zou ik verwoorden wat hij anders zegt? (Als ergens blijkt dat filosofie veel meer is dan conceptuele analyse, dan is het bij Kierkegaard. Het is een vorm van intellectuele luiheid om halt te houden bij concepten. Concepten zijn handige denkstolsels die alleen ontstold kunnen worden en wederom tot leven gewekt, door een beroep te doen op ervaring.)

Een kritische houding jegens de zelfgenoegzaamheid van conceptueel denken vind je ook in het Boeddhisme, - een religieuze stroming waar we ook aandacht aan hebben besteed in de cursus. Daartoe heb ik me voornamelijk bediend van teksten uit de vajrayana-traditie (m.n. Chögyam Trungpa) en uit Zen.

Behalve dat het Boeddhisme een weelde aan inzichten in menselijke drijfveren te bieden heeft, heeft het van meet af ook oog voor intellectuele overmoed. Het gaat immers niet om geloof in een leer, maar om een ervaring waar alle mensen in principe toegang toe hebben (ook zonder Boeddhisme), namelijk een ervaring van ‘ontwaken’ uit verwarring en onwetendheid. Alle teksten en beoefeningen zijn gericht op het bewerkstelligen van die ervaring.

Evenals bij Kierkegaard blijft het in ‘confrontatie’ met het Boeddhisme altijd gaan om de vraag hoe het ondertussen staat met mij als individu. In dat licht wordt ook kennis bezien: is zij existentieel relevant?  Kennis die ik niet relateer aan het eigen proces van ‘ontwaken’ kan gemakkelijk tot een ballast worden of leiden tot hinderlijke fixaties. ‘If you see the Buddha on your way, kill him’, - het zou mooi zijn als men iets soortgelijks zou durven te zeggen in het Christendom; dogmatische lucht zou onmiddellijk geklaard worden!

Anyway, zoals Spinoza het begrip van ‘God’ verruimde, zo verruimt het Boeddhisme de blik op wat religie zou kunnen zijn. Weten dat er geloofwaardige alternatieven zijn voor iets dat alleenrecht opeist is op zich reeds een bevrijdend inzicht. En het provoceert tot een mobiele geest!

Iemand die zijn uiterste best heeft gedaan om ons christelijke referentiekader op te blazen en om ingesleten koeienpaadjes in de Westerse geest en cultuur te laten ontsporen, ja de afgrond in te leiden, is uiteraard Friedrich Nietzsche (1844 – 1900). Altijd een plezier om met hem hier en daar wat bommetjes te laten ontploffen! Zijn ontmaskerpogingen zijn meesterlijk. Zijn inzet, ‘Lebensbejahung’ tegen elke prijs, groots en meeslepend. Zijn ‘vrolijke wetenschap’ blijft onontkoombaar subversief. En bewonderenswaardig de poging om ons mensen opnieuw in onze volle kracht te stellen, door projecties (zoals God en het goddelijke) ons weer toe-eigenen als onze eigen creaties. Waar zouden we zijn zonder zijn meedogenloze Verlichtingsarbeid!

Inderdaad, veel zal nog moeten her-dacht, nu we er achter zijn gekomen dat een millenniaoud Rijk van de Verbeelding op lemen voeten staat en onze vitaliteit heeft ondermijnd. Hoe ver staat het met de ‘herwaardering van alle waarden’ die Nietzsche ruim een eeuw geleden aankondigde?

Intrigerend blijft voor mij de poging die Georges Bataille (1897 – 1962), de laatste filosoof in de cursus, heeft ondernomen om hier gevolg aan te geven. Als ‘weduwe van God’ heeft hij geen genoegen genomen met een simpele doodverklaring. Wanneer we alles wat ooit met het goddelijke samenhing wegsnijden uit onze cultuur en ervaringswereld, dan blijft er een schraal, geamputeerd leven over. Hoe kunnen we die gerichtheid op het goddelijke anders richten, anders vormgeven?

Bataille bakent daartoe eerst een gebied dat in alle culturen te vinden is, ook al wordt het telkens anders vormgegeven, afhankelijk van wat binnen die culturen is toegestaan en wat niet. Dat gebied is het ordelijke domein van arbeid, rationaliteit en doelmatigheid. Deze afbakening is nodig om niet ten onder te gaan aan het exces aan energie en vitaliteit dat het leven is. Toch zullen we ook iets moeten doen met hetgeen we aldus buitensluiten, willen we niet een bloedeloos, afgemeten leven leiden. Wat valt er te beleven wanneer we buiten het ordelijke domein treden? Roes, geweld, extase, erotiek, mystiek, etc, - zeg maar alles wat normaal gesproken in de openbare ruimte niet is toegestaan. Culturen worden gekenmerkt door de gelegenheid die zij bieden om de verboden die de grens van de orde bepalen te overtreden en hoe ze omgaan met zo’n overtreding: wordt zij onder voorwaarden toegestaan? Getolereerd? Tot zonde verklaard? In feesten, zoals carnaval. In kunst. In religieuze rituelen. Etc. In deze grenservaringen kunnen mensen opnieuw heelheid ervaren, - iets wat in het normale per definitie onmogelijk is, want begrensd door de normen van het ordelijke domein.

Biedt dit een alternatief voor een traditioneel religieus leven?

Het mooie van Bataille is dat hij de behoefte aan transcendentie (opgevat als overschrijding) die traditioneel vertikaal is gericht, met het oog op het bovennatuurlijke, in horizontale richting ombuigt. Wat wordt overschreden? Onze ordelijke wereld van arbeid, rationaliteit en doelmatigheid. In welke richting? Richting al datgene dat aldus wordt buitengesloten, maar wat wel van belang is voor een vitaal, zinvol leven. Deze grenservaringen zijn heelmakend en in die zin ‘heilig’. Deze horizontale transcendentie (door Bataille ‘transgressie’ genoemd) is zeer de moeite waard als poging tot ‘herwaardering van alle waarden’.

Wat leert deze rondgang langs de verschillende filosofen me over de vraag of secularisme en godgelovigheid met elkaar te verzoenen zijn? Op dit moment bestaat er over en weer weinig waardering, eerder vijandschap. Zij beschouwen de andere levensopvatting als wezensvreemd aan de eigen ‘zit in het leven’.

Is het mogelijk om tot onderlinge verwantschap te komen? Zoals in het Hindoeïsme, waarin er tal van gelovigen zijn die goden vereren, naast mensen die uitgaan van één werkelijkheid (de Advaita Vedanta). Zou het niet mooi zijn wanneer dit broederlijk naast elkaar bestaan van heel verschillende levensbeschouwingen ook in Europa mogelijk zou zijn? En zouden beiden niet veel aan elkaar kunnen hebben? – in plaats van elkaar te bestrijden als wezensvreemd. Zou een ‘herwaardering van alle waarden’ dat voor elkaar kunnen krijgen?

Hoe zou zo’n verwantschap mogelijk kunnen worden?
Hoe te komen tot ‘versmelting van horizonten’?

Vooralsnog lijkt er op conceptueel niveau weinig haalbaar. Uitgaan van een natuur die zichzelf genoeg is valt moeilijk te rijmen met de overtuiging dat er naast een natuurlijke werkelijkheid ook nog een bovennatuurlijkheid bestaat. Hetzelfde geldt voor een godenstrijd, zeg tussen de God van het monotheïsme en die van Spinoza: conceptueel valt er niet tot een vergelijk te komen.

De enige weg die ik zie is om het via de ervaring te spelen. Wellicht dat we haar verschillend duiden, binnen een ander referentiekader, maar dat sluit niet uit dat we elkaar op het niveau van de ervaring zouden kunnen ontmoeten.

En wat betekent het voor filosofie wanneer godgelovigheid en secularisme nader tot elkaar zouden kunnen komen? Het zou filosofie weer in staat stellen om zich als wijsbegeerte te manifesteren (en niet louter als conceptuele analyse). Want wat was wijsbegeerte ooit anders dan een vorm van seculiere en vrijdenkende spiritualiteit!

Wellicht geldt ook het omgekeerde: door filosofie wederom als wijsbegeerte te beoefenen zal het mogelijk zijn, of minstens er aan bijdragen, dat godgelovigheid en secularisme hun verwantschap ontdekken.

03 juni 2016

2 juni 2016: Meditatie III


[Meditatie, oftewel een groeitekst]



Wat is het, - niet hoe het heet.

Wat is het dat je voor je hebt?
Een computer, een laptop.
Ik vraag niet hoe het heet. Wat is het?
Een beeldscherm, wit, lichtgrijs, en een toetsenbord, dezelfde kleur.
Ik vraag niet hoe het heet wat je ziet. Wat is het?
Wat bedoel je?
Valt er iets te zeggen over hetgeen je voor je hebt zonder in naamgeving te vervallen?
Waarom zou ik dat doen?
Om oog te krijgen voor wat is, in plaats van 'wat-is' te laten samenvallen met hoe je het identificeert.
Het lijkt me onmogelijk om 'wat-is' niet te identificeren?
Mee eens, maar is dat het enige?
Wat bedoel je?
Is 'wat-is' hetzelfde als hoe je het identificeert?
Wat zou het anders kunnen zijn?
Dat is de vraag.
Is het iets dan?
Het is zeker iets. Voel maar.
Okay, maar wat is het dan wat ik voel?
Inderdaad, wat is het wat je voelt?
Wanneer het er niet om gaat te benoemen wat ik voel, wat is het dan?
Ik zie dat je met je hand een ding vast hebt dat je een laptop noemt.
Klopt.
Is je hand iets anders dan het ding dat je vast hebt?
Iets anders, ja.
Staan ze los van elkaar?
In zekere zin.
In welke zin?
Wanneer mijn hand de laptop vastheeft, niet.
In welke zin staan ze dan wel los van elkaar?
Mijn hand is geen laptop.
Lijkt me ook. Maar gaat het dan om je feitelijke hand of om je hand als concept?
Beide, maar op een verschillende manier.
Hoe?
Het concept 'hand' is een ander concept dan het concept 'laptop'.
Duidelijk.
Mijn feitelijke hand raakt een feitelijke laptop aan, maar ik kan hem ook weer loslaten.
Wat is het verschil?








[...]

2 juni 2016: Meditatie II


[Meditatie, oftewel een groeitekst]


Filosofie als wijsbegeerte

Hoe kan filosofie een spirituele oefening worden?
Door inhoud? - het voor de hand liggende antwoord, maar is het de inhoud die een activiteit tot een spirituele oefening maakt?
Je zou ook kunnen zeggen: door de beoefening ervan met volle toewijding te doen, - zoals ook brood bakken en fietsen maken een spirituele oefening kan zijn. De vorm dus.
Wat te beoefenen dan? Wat te beoefenen in de vorm die filosofie heet?


[...]