Het leven van een filosoof, lijkt dat ergens op? Wat
betekent het om te zeggen dat ik filosoof ben, of dat ik leef als een filosoof?
Deze vragen wil ik onderzoeken. Niet in abstracto, maar aan de hand van mijn
eigen leven. Ik beweeg mij nu zo’n 35 jaar in het enorme gebied dat ‘filosofie’
heet. Ruim 25 jaar als praktiserend filosoof. Wat heeft dat met me gedaan?
Welke sporen heeft filosofiebeoefening achter gelaten? Wat heb ik eraan gehad?
Tegelijk wil ik een pleidooi houden voor filosofie opgevat
als wijsbegeerte. Ik weet dat ‘wijsbegeerte’ de vernederlandsing is van
‘filosofie’. Toch, wanneer je alle keren dat er sprake is van ‘filosofie’, het
woord zou vervangen door ‘begeerte naar wijsheid’, dan zouden er bizarre, ja
ridicule frasen ontstaan. De ‘filosofie van het kabinet’, de ‘filosofie van
Cruijff’, de ‘filosofie van een bank’ of ‘van een organisatie’: heeft dat iets
met wijsbegeerte van doen?
Ik verzet me tegen twee tendensen in filosofieland.
Enerzijds is er de versnacking van filosofie. Filosofie moet als hapklare
brokken opgediend kunnen worden, en wel zo snel mogelijk: ‘Vernieuw je denken’
in een dagdeel; een uurtje stoa; een socratisch gesprek in een half uur; een
stoomcursus ‘hoe word ik een existentialist’. De suggestie wordt gewekt dat een
quick-fix mogelijk is. Echter, heeft het zin om dan van filosofie te spreken?
Wijsbegeerte is een zaak van lange adem. Het oefenen houdt nooit op, zoals ook
de zorg voor het zelf nooit ophoudt. Met de filosofische snack wordt de
filosofie geprostitueerd, omwille van het snelle geld en om lafhartig te
voldoen aan de eisen van marktdenken en media.
De andere tendens speelt zich af in de academische filosofie
en heet ‘analytische filosofie’. De laatste decennia raakt ook de Europese
filosofie ervan in de ban. Erger nog: filosofie lijkt ertoe gereduceerd te
worden. Zeker, logica, denkexperimenten en conceptuele analyse zijn belangrijke
instrumenten in de beoefening van filosofie, maar waartoe? Met het oog waarop
worden deze instrumenten ingezet? Een menswaardig leven? Een humane
samenleving? Zoals de filosofie in de Middeleeuwen dienstmaagd was van de
theologie, zo is de analytische filosofie dienstmaagd geworden van de
wetenschap, en meer niet. Wanneer je ‘filosofie’ vervangt door ‘wijsbegeerte’,
dan is het wijsgerige gehalte doorgaans ver te zoeken in de analytisch
filosofische verhandelingen.
Het wordt tijd om filosofie opnieuw te laten bloeien als wijsbegeerte!
Om daaraan bij te dragen wil ik onderzoeken waar wijsbegeerte toe kan leiden.
Plat gezegd: wat heb je eraan?
Filosofie is voor mij tot een manier van leven geworden. Of
ik deze manier van leven wil voortzetten, weet ik nog niet. Zij was karakteristiek
voor hoe ik de afgelopen decennia geleefd heb. Alles wat ik deed was ervan
doortrokken.
Hoe is deze manier van leven ontstaan? Laat ik schetsen hoe
mijn belangstelling voor filosofie werd gewekt en hoe dit uitmondde in wat ik
zou willen noemen een ‘filosofische levensvorm’.
Existentiële migratie
Lange tijd wist ik niets van filosofie. Van mijn lagere
school is het enige dat ik me herinner het verhaal van Socrates, die in het
oude Athene lastige vragen stelde en uiteindelijk de gifbeker moest drinken. Op
de middelbare school zal het woord zeker weleens gevallen zijn, zonder dat er
veel aandacht aan werd besteed. Het was een christelijke school, met weinig
ruimte voor andere visies.
Ik kwam voor het eerst in aanraking met filosofie toen ik in
Parijs op de universiteit zat. Wat me aansprak was dat je het in filosofie over
alles kon hebben. Geen afbakeningen zoals in de wetenschap. En geen
taakverdelingen zoals in het dagelijks leven. Ik vond het interessant, maar
mijn aandacht ging in die tijd vooral uit naar kunst: film, toneel en beeldende
kunst.
Mijn interesse voor filosofie werd pas echt gewekt toen ik,
na enkele jaren in Parijs, terug moest naar Nederland om vervangende
dienstplicht te doen en in Amsterdam belandde. Naast mijn werk ging ik door met
kunst. Ik zat in een toneelgroep, en een van de andere spelers was een
filosoof. Met hem voerde ik lange en intense gesprekken, telkens weer. Ik
ontdekte dat het filosofie was wat ik zocht.
Wat was er gebeurd? Op mijn 17de had ik gebroken
met het geloof en de opvoeding van mijn ouders, door weg te lopen van huis. Ik
heb er mijn ouders veel verdriet mee gedaan, maar op dat moment kon ik niet
anders. Waar ik vooral moeite mee had, was het Christendom, in een orthodox
protestantse versie, en dan met name de visie op het leven en op
andersdenkenden: te benauwd, kleingeestig en levensvijandig.
Ik brak met het geloof en wilde dat zo radicaal mogelijk
doen. Niet een tijdelijk afscheid, om later weer terug te keren, zoals ik
anderen zag doen. Het liefst wilde ik het geloof geheel uit mijn systeem
branden. Alles wat riekte naar christelijkheid en orthodoxie moest eraan
geloven. Alsof ik mezelf aan exorcisme wilde onderwerpen.
Al de ijkpunten die mij waren bijgebracht wilde ik
tenietdoen. Wat is goed of juist om te doen? Ik wist het niet meer. Wat
overbleef was het gevoel te leven met een existentieel ‘zwart gat’. Dat gevoel
heb ik heel lang gehouden.
Hoe te leven? Wat werd er van mij verwacht? En wat wilde ik
zelf? Wat wilde het leven van mij? Wat te denken van de wereld en alles wat
erin gebeurde? Allemaal onduidelijk. En aangezien ik tegen elke prijs wilde
vermijden dat ik mij opnieuw zou onderwerpen aan een of ander geloof of
ideologie, wees ik elke handleiding af.
Wat wel? Ik koos ervoor om ervaringen op te doen, en daaruit
te leren. Ik schreef ooit een filmscenario waarin de hoofdpersoon een wijs boek
cadeau kreeg. In plaats van het boek te lezen, leefde hij het verhaal. Zo ook
wilde ik mijn eigen lessen leren.
Ervaringen opdoen en eruit proberen te leren bleek niet
gemakkelijk. Ik kwam erachter dat ervaringen opdoen zonder een solide en
betrouwbaar existentieel referentiekader vooral extra verwarring oplevert. Zo’n
referentiekader stelt in staat tot duiden, evalueren en op waarde schatten.
Maar aangezien ik het referentiekader waarin ik was opgevoed van de hand had
gewezen, en een nieuw referentiekader nog ver te zoeken was, wist ik niet goed
wat ik met mijn nieuwe ervaringen aan moest.
Ik voelde me in die tijd een existentieel migrant. In
fysieke zin was er weliswaar nauwelijks sprake van migratie – al voelde de
verhuizing van een boerendorp via Rotterdam naar Parijs, en van daaruit naar
Amsterdam als een forse, ja ingrijpende verandering - existentieel was er wel
degelijk sprake van een vergaande ontheemding.
Ik voelde me niet thuis, niet in de wereld en niet in het
leven. In het leven voelde ik me niet thuis, omdat ik nog niet af was van de
gedachte dat het aardse leven slechts een deel van het verhaal was. Daarnaast
was er namelijk ook nog een bovennatuurlijke werkelijkheid, met God en
dergelijke, en deze werkelijkheid werd bovendien belangrijker geacht dan het
aardse leven. Ik kan me niet herinneren dat ik ooit echt geloofd heb ik het
bestaan van een hemel en een hel, en dergelijke, maar het dualisme zat nog wel
in mijn systeem: tussen een tekortschietende wereld enerzijds en een gewenste,
ideale wereld anderzijds. Al geloofde ik dan niet (meer?) in een
bovennatuurlijke werkelijkheid, dat betekende nog niet dat ik in staat was om
het aardse leven voluit te beamen als het enige dat er is.
Ook in de wereld voelde ik mij niet thuis. Ik was opgegroeid
in een dorp. Mijn vader was boer, en wij hadden niet de gewoonte om vaak op
stap te gaan. De plekken buiten het dorp waren meestal een verlengstuk van wat
ik al kende. Familie, een christelijke school, christelijke zomerkampen, en
dergelijke. Daarbuiten was er de ‘wereld’. Zij kwam op mij over als spannend en
opwindend (het waren de jaren ’70), maar ik wist niet hoe eraan deel te nemen.
Ik miste de gebruiksaanwijzing.
Toen ik uit de beschermde omgeving van dorp en geloof brak,
werd het er niet beter op. Zoals gezegd, de ervaringen die ik wilde opdoen
brachten vooral verwarring, in plaats van dat ik ervan leerde. Ik deed wel
ervaringen op, onder andere door een avontuur in de beeldende kunst en door te
gaan samenwonen met een Française in Parijs, maar dat deed me me niet méér
thuis voelen, noch in het leven, noch in de wereld. Ik voelde mij een vreemde.
Weliswaar was mijn basisvertrouwen groot genoeg om het op te nemen tegen
autoriteiten zoals mijn vader, de traditie waarin ik was grootgebracht, en God,
maar buiten dat wist ik niet wat te doen. Ik was de weg kwijt.
Dit was de situatie toen ik in aanraking kwam met filosofie.
En ik hoopte dat de studie filosofie mij zou helpen enigszins orde op zaken te
stellen. En ja, ik verwachtte er veel van. Immers, was filosofie niet
wijsbegeerte? En waren filosofen niet hun hele leven bezig geweest om wijzer te
worden over de mens, de wereld en het leven?
De studie filosofie viel tegen. Er was geen ruimte om
filosofen te verbinden met mijn eigen vragen. Dat moest ik zelf maar uitzoeken,
zo werd me te verstaan gegeven.
Gelukkig kwam ik vroeg in mijn studie in aanraking met
mensen die net als ik filosofie praktisch wilden maken. Door de combinatie van
beide, de studie filosofie enerzijds en de praktische filosofie anderzijds, kon
ik de studie volhouden. Beide vulden elkaar uitstekend aan.
Ik zal mijn biografie verder laten rusten. Wat ik wil doen
is nagaan wat ik heb overgehouden aan filosofie, met het oog op de existentiële
crisis waarin ik verkeerde en hoe dat heeft geleid tot filosofie als een manier
van leven.
Levensvorm en rituelen
Om mijn manier van leven te beschrijven heb ik de term
‘levensvorm’ gemunt. Om twee redenen kies ik voor het woord ‘vorm’. Ten eerste:
een vorm is iets dat je oefent (zoals in een martiale kunst). Hij biedt ruimte
aan ontwikkeling: ik kan dezelfde handelingen verrichten, maar met een andere
houding. De vraag is: in welke vorm wil ik me oefenen? Uiteindelijk maakt het
niet zoveel uit welke vorm je kiest, als hij je maar in staat stelt tot groei.
Levensvorm idem dito. Kennelijk was de filosofische levensvorm voor mij de
meest passende om persoonlijk te kunnen groeien.
Ten tweede, en dan vat ik het woord op in een iets andere
betekenis: een vorm kan verschillende inhouden bevatten; hij biedt ruimte aan
variatie. Dat geldt ook voor een levensvorm. De inhoud die ik eraan geef, hoeft
niet die van een ander te zijn, terwijl we toch iets vergelijkbaars doen. Met
andere woorden: mijn filosofische levensvorm kan qua invulling verschillen van
die van een ander, terwijl zij toch verwant zijn, waardoor we erover kunnen
uitwisselen.
Aan mijn filosofische queeste heb ik geen vaste antwoorden
overgehouden; wel een aantal gewoontes. Omdat zij een zekere afbakening kennen
en omdat er doorgaans enkele regels (hoe minimaal ook) in acht worden genomen,
zou ik deze gewoontes willen benoemen als ‘rituelen’. Aan de hand van deze
rituelen zal ik mijn filosofische levensvorm beschrijven.
Het betreft vier rituelen. Kort gezegd komen ze neer op: 1)
het filosofisch gesprek; 2) het socratisch onderzoek; 3)
perspectiefwisselingen; en 4) meditatieve praktijk.
Filosofisch gesprek
Met het filosofische gesprek kwam ik voor het eerst in
aanraking in het filosofisch consulentschap. Deze gespreksvorm bood me de
gelegenheid om met anderen over vragen en moeilijkheden te spreken en om
ervaringen te doordenken, en dat alles in een filosofische context. Wat ik
ontdekte was het belang van dialoog en de verhelderende werking ervan.
Ik kan iets vinden of ergens mee zitten, maar als ik me niet
uitspreek, zal ik niet weten wat het is. Pas door me te uiten, ontdek ik wat me
bezighoudt en ook wat het waard is. Een van de belangrijkste motto’s van
filosofisch consulentschap is voor mij altijd geweest: niet het probleem is het
probleem, maar niet weten wat het probleem is. Ik kan met een vaag gevoel van
onvrede zitten, of in een crisis, zonder te weten waar het vandaan komt of wat erachter
steekt. Een gesprek helpt om dat gevoel zoekend en tastend uit te
kristalliseren.
Probleemverheldering heb ik eerst en vooral ervaren in
filosofische consulten. Vervolgens bleek het ook te kunnen in gesprekken met
vrienden. Het consult was daarvoor een goede oefenplek geweest. Gaandeweg heb
ik ontdekt dat schrijven een vergelijkbare werking kan hebben als een gesprek.
Dagboek schrijven, bijvoorbeeld. Door op te schrijven wat mij bezighoudt,
creëer ik iets waar ik zelf weer op enige afstand naar kan kijken. Een ‘dialoog
interieur’ met de geschreven tekst als intermediair. Een soort zelfgesprek.
Filosofische (zelf)gesprekken waren belangrijk om stukje bij
beetje de verwarring waarin ik verkeerde op te helderen. En nog steeds. Ik heb
niet de illusie dat ik ooit geheel vrij zal zijn van verwarring en dat ik nooit
meer in een crisis zal geraken. Waarschijnlijk ben ik dan dood. Filosofische
(zelf)gesprekken vormen dus een terugkerend ritueel in mijn leven, als een vorm
van zorg voor het zelf.
Socratisch onderzoek
Dat eigen ervaringen de moeite waard zijn om te onderzoeken,
dat je eruit kunt leren en ook hoe je dat doet, heb ik geleerd in socratische
gesprekken. Het socratische motto ‘wijsheid leer je niet van anderen, maar heb
je reeds in je; het is de kunst om haar naar boven te halen en bewust te maken’
blijkt te werken!
Een socratisch gesprek speelt zich af in het spanningsveld
tussen een concrete ervaring enerzijds en een filosofische vraag of begrip
anderzijds. De wisselwerking tussen beide maakt het onderzoek vruchtbaar.
In het dagelijkse gesprek worden ervaringen meestal
opgevoerd als illustratie bij wat we reeds vinden. In een socratisch gesprek is
een ervaring echter niet maar een illustratie, maar het onderzoeksmateriaal
zelf. Zorgvuldig onderzoek van een ervaring stelt in staat tot het toetsen en
eventueel bijstellen van de eigen opvattingen. Aldus wordt mijn
onderscheidingsvermogen gescherpt en ontwikkel ik mijn gevoel voor concrete
situaties en wat zij kunnen betekenen.
In een socratisch gesprek nemen we ervaring weliswaar
uiterst serieus, maar blijven er niet in hangen. We zoeken in de ervaring naar
iets dat het overstijgt: begripsverheldering. Vrijheid, bijvoorbeeld, of
verantwoordelijkheid. Er is een zaak waar we wijzer over willen worden. In dit
onderzoek stuit ik als deelnemer al snel op mijn eigen hang-ups en idee-fixen.
Dat wordt des te duidelijker doordat andere deelnemers er anders over denken.
Door deze hang-ups en idee-fixen te onderzoeken, week ik ze los en kan ik ze
loslaten. Je zou het ook onthechting kunnen noemen. Gevolg: een ruimere blik op
het onderwerp van gesprek.
Het socratisch gesprek is voor mij een oefening in voelend denken. Dit klinkt als een
vreemde, onvruchtbare combinatie, maar het tegendeel is het geval. Voelend
denken ontstaat door denkend te vertrekken vanuit een ervaring en hoe deze is
beleefd. Het onderzoek gaat een stuk langzamer wanneer je denken en gevoel
dichtbij elkaar houdt, maar het gebeurt dan wel zorgvuldiger en houdt het
menselijk. Het voorkomt dat denken verwordt tot cerebrale gymnastiek, - niet
onbekend in de reguliere filosofiebeoefening; het bezorgt haar een slechte
naam.
Wanneer iets mij dwars zit, bijvoorbeeld, of wanneer ik
onbehagen ervaar, dan kan ik proberen om denkend op afstand te gaan zitten van
dat gevoel. De kans bestaat dat ik dan wel een mooi ogende en logisch
consistente gedachte ontwikkel, maar dat zij niet past bij de situatie zoals ik
die ervaar. Ik kan ook proberen om het gevoel van onbehagen sturend te laten
zijn voor mijn denken.
Net als voor het filosofisch gesprek, geldt dat het
socratisch onderzoek dat het breder toepasbaar is. Ik heb me erin geoefend door
het voeren en begeleiden van socratische gesprekken, maar de wijze van
onderzoek doen reikt verder. Behalve dat ik onderdelen uit de methode gebruik
in het voeren van gesprekken en in lesgeven, benut ik haar in het onderzoeken
van kwesties waar ik zelf mee zit. Met name door ervaringen serieus te nemen,
te kijken wat ik eruit kan leren, en de vraag of eerdere opvattingen geen
bijstelling behoeven.
Perspectiefwisselingen
In 1990 ben ik gaan werken als praktiserend filosoof:
filosofische consulten, socratische gesprekken, dilemmatrainingen. Het hart van
al deze praktijken bestaat uit zelf nadenken, meedenken en anderen aanzetten
tot denken, al dan niet volgens een bepaalde methode. Input van filosofische
teksten speelt nauwelijks een rol. Langzaamaan kreeg ik onvrede met deze
eenzijdigheid.
Vanaf begin 2001 heb ik mijzelf een tweede studie filosofie
bezorgd. Directe aanleiding was dat ik substantiële voeding miste. Op het
gebied van filosofie las ik nog slechts artikelen. Ik begon wel aan boeken,
maar las ze zelden uit. Werk en privé-omstandigheden maakten het moeilijk om
lange tijd met één boek bezig te zijn.
Om boeken ditmaal wel uit te lezen, besloot ik om
leesgroepen op te zetten. Het werkte wonderwel. Niet alleen lees ik sindsdien
boeken, met name primaire werken, uit; ook blijkt het veel interessanter en
vruchtbaarder om een boek met anderen te lezen en te bespreken dan alleen. Groot
voordeel was dat ik ditmaal zelf de keuze bepaalde van filosofen en boeken,
terwijl ik eerder, bij mijn eerste, universitaire studie, gebonden was aan een
programma.
Ander voordeel van deze tweede, niet-academische studie is
dat ik boeken op wijsgerige wijze kan lezen, d.w.z. dialogisch. De dialoog is
niet slechts een kwestie van gesprek. Ik kan ook in dialoog gaan met een boek:
mijzelf laten provoceren tot nadenken over wat ik zelf vind door te lezen wat
een ander ervan vindt.
Dialogisch een boek lezen gebeurt niet door het uitschakelen
van wat ik zelf vind bij het lezen, maar juist in te schakelen. Of minstens:
ruimte geven aan wat er bij me opkomt aan vragen en kanttekeningen. Door een
boek wijsgerig te lezen, probeer ik niet alleen een auteur te begrijpen; ook
blijft de vraag wat ik door het lezen van een tekst zelf wijzer word over
menszijn, en dus over mijzelf en de wereld waarin ik leef.
Wanneer ik in gesprek ben, zijn er altijd twee partijen, en
er is ook pas sprake van een gesprek, wanneer beide partijen aan het woord
komen. Dat kan ook bij het lezen van een boek: de schrijver spreekt tot mij, en
wanneer dat maakt dat er bij mij een reactie opkomt, in de vorm van een vraag,
een opmerking of een (al dan niet kritische) kanttekening, dan kan dat mij
aanzetten tot denken of schrijven. ‘Tijd winnen door tijd te nemen’, zoals een
docent het ooit verwoordde. Wanneer ik tijdens het lezen de tijd neem om iets
te doen met hetgeen de tekst in mij oproept, schrijven bijvoorbeeld, dan
vergemakkelijkt dat het verder lezen. Het is veel vruchtbaarder dan kunstmatig
de eigen invallen het zwijgen op te leggen.
Mijn hernieuwde kennismaking met filosofen is van groot
persoonlijk ‘nut’ geweest. In mijn wijsgerige lezing van filosofische teksten
ben ik filosofen gaan opvatten als belichaamde perspectieven. Zij incarneren
een bepaalde optiek. Kennismaken met verschillende perspectieven is de
menselijke conditie door telkens andere ogen bekijken. Sartre laat iets anders
oplichten dan Foucault, Epictetus iets anders dan Levinas, Zhuang Zi iets
anders dan Nietzsche of Kant. Heeft daarom de één gelijk en de ander
ongelijk? Ze laten iets anders zien. Het
is alsof telkens andere gidsen mij steeds méér laten zien van een mij reeds
bekende omgeving. Een stedenbouwkundige zal mij mijn woonomgeving met andere
ogen laten zien dan een politicus of een historicus.
Filosofische perspectieven helpen mij meer thuis te geraken
in de wereld. Als een zich alsmaar uitbreidende gebruiksaanwijzing. En dat
betreft eveneens het verleden: hoe is de cultureel-maatschappelijke situatie
waarin ik leef geworden zoals zij is? Behalve dat ik zo meer en meer vertrouwd
raak met wat eerder zo vreemd overkwam, ervaar ik de verschillende
perspectieven ook als een geweldige verrijking van mijn wereldervaring.
Een ander voordeel is dat de wijsgerige toe-eigening van
filosofische perspectieven mij de beschikking geeft over een enorme vindgroeve
aan duidingsopties. Deze kan ik benutten bij het ophelderen van verwarring of
bij het kiezen van een actie. In een lastige situatie, bijvoorbeeld, waarin ik
mijn actie wil bepalen, kan ik de opties die opkomen verbinden aan filosofen en
hun argumentaties: zal ik het taoïstisch op z’n beloop laten, mij er stoïcijns
buiten houden, handelen à la Arendt, dan wel in opstand komen à la Camus? Zij
geven geen uitsluitsel, maar verhelderen wel mijn mogelijkheden.
Nog een voordeel van de kennismaking met het rijke scala aan
perspectieven dat ‘filosofie’ heet, is dat zij oefent in een mobiele geest, en
ontmoedigend werkt voor de neiging tot ‘denkbezetting’. Immers, ze verdragen
elkaar moeilijk in eenzelfde ruimte. Wanneer je ontvankelijk blijft voor
meerdere perspectieven op eenzelfde kwestie, zal de eigen denkruimte open
blijven, meebewegend met wat zich aandient, - hetgeen alleen maar toe te
juichen valt, wat mij betreft. Filosofie wordt zo tot een geestverruimend
middel!
Behalve dat ik zelf verschillende perspectieven kan innemen,
kan ik mij ook afvragen welk perspectief door een ander wordt ingenomen. En
verdergaand de vraag: hoe zou het zijn om hem of haar te zijn? – een bron van
verwondering!
Meditatieve praktijk
Er is nog één ritueel dat ik niet onbesproken kan laten, om
mijn levensvorm in kaart te brengen zoals die zich tot nu toe heeft
uitgekristalliseerd: meditatieve praktijk. Het is jammer dat vanuit de
reguliere filosofie nog vaak met scheve ogen wordt gekeken naar zitmeditatie en
aanverwante oefeningen. Dit wijst op een identificatie van filosofie met
theoretische activiteit. Wanneer filosofie evenwel wordt opgevat als wijsbegeerte,
dan ligt het meer voor de hand om ook aandacht te besteden aan oefeningen.
Meditatie zou dan geen vreemde eend in de bijt zijn, zoals reeds het geval was
in de antieke filosofie: ook toen kende men vormen van meditatie.
Ongeveer zolang als ik aan filosofie doe, doe ik ook aan
zitmeditatie. Daarnaast heb ik enige tijd martiale kunsten, zoals tai chi,
beoefend. Er zijn tijden dat het een vast onderdeel vormt van mijn dagelijkse
praktijk, en er zijn ook tijden dat ik er nauwelijks iets aan doe, maar
meditatie blijft een terugkerend ritueel.
Behalve dat zij ontstressend werkt en helpt om mij (weer)
beter in mijn lijf te voelen – iets wat niet onbelangrijk is voor denkend
ingestelde lieden zoals ik – oefent meditatie in het gewaarzijn van mijn denken
en voelen. Het gaat niet zozeer om wát er in mij omgaat en om dat dan verder
uit te werken, maar om te constateren dát er iets in mij omgaat. Meditatie
creëert ruimte waardoor ik merk wat ik denkend en voelend aan het doen ben,
waardoor ik er niet per se mee samenval. Dit gewaarzijn heeft zo zijn
voordelen. Bijvoorbeeld dat ik merk
dat ik weer op een van mijn stokpaardjes ga zitten. Het wordt dan gemakkelijker
om er weer af te stappen.
Er is ook nog een ander, meer existentieel ‘voordeel’:
meditatie heeft me geholpen om in het leven te ‘zakken’. Ik herinner me nog
steeds de keer dat iemand na een meditatiesessie vroeg: ‘Waarom zou je gaan
zitten mediteren? Waar doe je het voor?’ Hij kreeg als antwoord: ‘Om te
zitten’. Geen verder of hoger liggend doel dus. Simpelweg zitten. Het was even
wennen aan het idee dat je iets kunt doen omwille van zichzelf en dat dat dan
zinvol is.
Meditatie blijkt een goede oefening om het ongemak van het
nietsdoen te leren volhouden, om te wennen aan de immanentie van het bestaan en
om alle vluchtpogingen onder ogen te zien. Het gaat om het omarmen van het
moment én van het bestaan als doel in zichzelf, ten koste van de neiging om het
te zoeken in andere sferen of in idealen (een ‘betere wereld’, bijvoorbeeld).
Stukje bij beetje heeft zich zo mijn tweede vreemdheid
opgelost. Toen ik nog behept was met een referentiekader waarin een
bovennatuurlijke werkelijkheid de dienst uitmaakte, schoot het aardse leven per
definitie tekort; er moest méér zijn. Hoe kan het leven anders acceptabel zijn?
Meditatie, gekoppeld aan de bijbehorende verhalen (o.a. uit Zen en Taoïsme),
hielp mij te beseffen dat het mogelijk is om het (aardse) bestaan
onvoorwaardelijk te leven. Het basisvertrouwen dat ik reeds had toen ik
afscheid nam van de zekerheden uit mijn jeugd, werd gaandeweg versterkt en
uitgebreid. Te bestaan: dat is het! Het leven is het leven genoeg. Doelen of
bedoelingen die het aardse leven overstijgen blijken onnodig. Geen teleologie
dus, noch bovenaardse verwachtingen; zij verdampten en werden gaandeweg
simpelweg irrelevant. In meditatie begon ik mij thuis te voelen in het leven,
hoe gek dat ook mag klinken.
Leven vanuit een diepe acceptatie van het leven: dit is wat
mij betreft de bottom line. Die acceptatie is een vertrouwenszaak, geen
gedachte. Tegelijk simpel en paradoxaal, want ik heb er soms de andere rituelen
voor nodig om er contact mee te houden. Verwarring, bijvoorbeeld, doet mij erg
in mijn denken zitten. Hieraan aandacht besteden in een filosofisch
(zelf)gesprek kan dit obstakel doen oplossen, waardoor ik weer meer in staat
ben om vanuit mijn lijf te leven, en daarmee vanuit de gegeven werkelijkheid.
Wat meditatie me telkens weer doet beseffen is dat ik méér
ben dan ik denk. Leven is in de eerste plaats een organisch gebeuren, en dat is
eerder en méér dan denken alleen, - iets wat filosofen nogal eens dreigen te
vergeten: alsof er buiten het denken niets zou bestaan. Leven is een worden, en
denken kan helpen om dat worden richting en gestalte te geven, maar daarmee is het
leven nog geen denkproduct. Meditatie brengt lucht in de denkbevangenheid.
Wat is er van terecht
gekomen?
Toen ik met filosofie begon, had ik hoge verwachtingen,
ingegeven door een existentiële crisis. Wat is ervan terecht gekomen?
Ik ben er ondertussen achter dat filosofie als wijsbegeerte
geen eindstadium kent. Het leven blijft mij opzadelen met vragen en verwarring,
te meer daar het leven niet hetzelfde blijft: de wereld verandert, en ook mijn
eigen leven verandert met de tijd. Deze vragen en verwarring blijken evenwel
hanteerbaar. En de opheldering ervan levert iets op.
Wel kan ik zeggen dat mijn aanvankelijke vervreemding
grotendeels is ‘opgelost’. Mijn gevoel een vreemde te zijn heeft zich
getransformeerd in een mij (meer) thuis voelen, zowel in het leven als in de
wereld. Ik meen dat de genoemde rituelen daar in belangrijke mate aan hebben
bijgedragen.
Hetzelfde geldt voor het gevoel een existentieel migrant te
zijn. De migrant heeft zich gevestigd in een nieuwe ‘zit in het leven’. Terwijl
ik eerder mij in de greep voelde van verwarring en desoriëntatie, mij niet wist
te gedragen en evenmin wist wat het leven van mij verwachtte, heeft deze
ontheemding zich omgezet in aanvaarding, voluit! De migrant voelt zich
ondertussen genoeg thuis om actief bij te gaan dragen aan zijn wereld, als aan
een werkelijkheid in wording!
Een andere rode draad betreft de gevoelde noodzaak om mij
niet te laten bezetten door een nieuw geloof of een ideologie. Door de enorme
waaier aan perspectieven blijkt filosofie een uitstekend tegengif tegen
eenkennigheid.
Waar leidt dit alles toe? Tot een opruimen van het gemoed,
en tot een meer en meer omarmen van wat het leven te bieden heeft! Een
opgeruimd gemoed betekent niet dat alles pais en vree is, noch dat dat gewenst
is. Het betekent wat mij betreft: soepel en creatief meebewegen met de dynamiek
van het leven. En wanneer er verwarring optreedt, of een crisis: er iets mee
doen. En verder: levenslustig en enthousiast leven!
Filosofische
levensvorm
In dit essay heb ik mijn manier van leven onderzocht. Ik heb
haar gekarakteriseerd als levensvorm, bestaande uit een aantal rituelen. Deze
levensvorm zou ik ‘filosofisch’ willen noemen, omdat hij aan denken een
bevoorrechte plaats toekent. Kennelijk sta ik denkend in het leven: wanneer er
zich onrust of onbehagen voordoet in mijn leven ga ik er (minstens ook) denkend
mee aan de slag. En er is meer: filosofie adresseert een behoefte die ik niet
kan en wil onderdrukken. Eerder geneerde ik me voor deze denkbehoefte; daar ben
ik mee opgehouden. Mensen zitten verschillend in elkaar, hebben andere
behoeften, en ik heb de mijne.
De filosofische levensvorm heeft bij mij de vorm aangenomen
zoals ik die heb geschetst, maar die vorm lijkt me allerminst noodzakelijk. Er
is ruimte voor allerhande invullingen, afhankelijk van persoon en
omstandigheden. Zoals de mijne zich gaandeweg heeft ontwikkeld en zich nog
verder zal ontwikkelen, zo kan ik me voorstellen dat dat ook bij anderen
gebeurt. De filosofische levensvorm gaat uitstekend samen met pluraliteit!
Mijn levensvorm heeft zich gaandeweg ontwikkeld in antwoord
op een situatie die erom vroeg, namelijk een existentiële crisis. Ik vraag me
af, zou het ook andersom kunnen: een levensvorm kiezen en zich er vervolgens
door laten vormen, zonder dat er sprake is van een moeten? Met andere woorden:
kan een levensvorm, mits zelf gekozen, ook tot een mal worden voor persoonlijke
Bildung?
Wat betreft een filosofische levensvorm is me duidelijk
geworden dat het nodig is om filosofie op te vatten als wijsbegeerte. Een
engagement is nodig. Met filosofische snacks zal zo’n levensvorm niet ontstaan,
en al evenmin met filosofie die zich beperkt tot logica, denkexperimenten en
conceptuele analyse.
Relevantie
Tenslotte enkele opmerkingen over de filosofische levensvorm
in het levensbeschouwelijke en culturele veld.
Het heeft me altijd gestoord dat je buiten de gevestigde
levensbeschouwingen (zoals christendom, islam, boeddhisme en humanisme) een
soort niemand bent. Alsof het je om het even zou zijn hoe levensvragen worden
gesteld, dan wel beantwoord. Met het schetsen van een filosofische levensvorm
heb ik willen laten zien dat er een alternatief is voor de gevestigde religies
en levensovertuigingen, ook al kent dit alternatief geen kerken of tempels,
noch een bindende inhoud.
Met ‘filosofische levensvorm’ heb ik een naam willen geven
aan een leef- en denkwijze, die zowel individueel is, als ook
gemeenschappelijke trekken kent. Er is familieverwantschap tussen de
verschillende filosofische levensvormen, maar geen gemeenschappelijk programma;
inhoudelijk valt hij niet te definiëren. Ik hoop dat de gegeven beschrijving
bij zal dragen aan de identificeerbaarheid van een leef- en denkwijze die
levensbeschouwelijk op eigen benen staat, en tegelijk ruimte laat aan
verschillen. Pluraliteit staat voorop, terwijl er over de verschillen valt te
discussiëren, graag zelfs!
Met het concept ‘filosofische levensvorm’ zou ik willen
bijdragen aan de aantrekkelijkheid en vitaliteit van onze seculiere cultuur.
Zij lijkt zich vooral negatief te profileren: niet langer gedomineerd door een
of andere religie, met een strikte scheiding tussen kerk en staat, en zonder
dwingende, geestelijke autoriteiten. Met andere woorden: veel ‘negatieve’
vrijheid, in de zin dat we niet gehinderd of ingeperkt willen worden door
externe factoren (zoals een staatsgodsdienst of een oppermachtige ideologie).
Maar waar staat een seculiere cultuur nu eigenlijk in positieve zin voor? Iets
anders dan willekeur? Uiteraard is het niet mijn bedoeling om opnieuw met een
algemene invulling te komen die door iedereen zou moeten worden onderschreven;
dat zou in weinig verschillen van wat we eerder hadden. Wel is het belangrijk
om met aansprekende en (zelf)kritische alternatieven aan het seculiere karakter
van onze cultuur een positieve invulling te geven. Mij lijkt dat een
filosofische levensvorm hiervoor in aanmerking komt.
Tenslotte
Zou ik de filosofische levensvorm willen aanraden? Wat
betreft levensvorm: ja. En de invulling ervan? Nu ik mijn eigen levensvorm in
kaart heb gebracht, vraag ik mij af: wil ik zo verder leven? Ik zal erover
nadenken! En voor wie verwantschap voelt, maar met een andere invulling:
wellicht dat de tekst aanleiding is om de eigen levensvorm in kaart te brengen,
dialogisch!
(Dit stuk zal in licht gewijzigde vorm later verschijnen in
het blad Filosofie, in het nummer van januari/ februari 2017.)