26 juli 2016

25 juli 2016: Vragen, sporen en reflecties

I.
Wat ik gaande dit onderzoek heb gedaan, is een niet-geïntegreerd deel integreren mijn leven, te weten mijn geschiedenis met godsdienst en de breuk met de opvoeding en het geloof van mijn ouders, plus de gevolgen van die breuk. Dat niet-geïntegreerde deel bleef mij altijd als een schaduw begeleiden. De schaduw was er, maar ik wilde haar niet zien of wilde dat zij niet gezien werd. Door ernaar te kijken, haar bestaan te erkennen en te onderzoeken wat ik van haar kan leren, is dit ‘part maudit’ nu niet langer stom, maar kan een volwaardige rol gaan spelen in de sensibiliteit en intelligentie van mijn wezen. Zij kan nu uit de schaduw treden, bloeien in het licht van mijn openbaarheid en zal mij niet langer tegenhouden, als een onzichtbare hindernis, een kracht ‘from nowhere’ die mij doet inhouden. Er blijkt niets te vrezen, integendeel: geïntegreerd blijkt dit deel van mijn leven een grote krachtbron en vindgroeve voor verdere ontwikkeling! Ik heb de familie die ik ben uitgebreid, en ben er blij mee!


II.
Wat valt er meer in het algemeen over ‘levensvorm’ te zeggen? Het minste: dat er levensvormen in meervoud zijn. De wijsgerige is er slechts één van.


III.
Sommige levensvormen verkeren in de gelukkige omstandigheid dat hun oefening ook een werkzaamheid is. Zo kan ik me bij menig kunstenaar, componist of schrijver voorstellen dat het creatieve proces zowel zorg voor het zelf is, als ook werkzaamheid, resulterend in een artistiek werk. Mozart, Van Gogh, Lucebert: hun dagelijkse arbeid was ook een dagelijkse oefening in de levensvorm die hen eigen was.
Bij andere activiteiten lijkt de verhouding anders te liggen. Ik denk aan koks, boeren, dienstverleners, huisvrouwen, wetenschappers, et cetera. Kunnen zij hun levensvorm cultiveren in het doen van hun werkzaamheden, of hebben zij daarvoor andersoortige oefeningen nodig, als zorg voor het zelf?
Wat is een werkzaamheid waarbij het uitgesloten is dat zij tevens spirituele oefening zou kunnen zijn?


IV.
Waar ben ik op uit? Leven vanuit een diepe acceptatie van het leven! Het wordende leven!
In mijn zorg voor het zelf betekent dat: mij thuis voelen in mijzelf, in de wereld en in het leven. En: worden wie ik ben, namelijk een worden.
In mijn werk: geëngageerd (d.w.z. met het oog op een leefbare toekomst) en creatief bijdragen aan de samenleving als kunstwerk, vanuit een thuis voelen en een diepe eerbied voor de aarde als ons aller moeder.


V.
Met porno heb ik niets. Ik doe het liever zelf. De fantasie wil ook wat, okay, maar eerlijk gezegd slaagt porno er bij mij niet in de fantasie te prikkelen. Het is te duidelijk een nepspelletje dat alleen wordt gespeeld om een show op te voeren en er geld mee te verdienen. Ooit de indruk gehad dat de acteurs er zelf plezier aan beleefden? Porno doet niets anders dan inspelen op mijn lustgevoelens. Ik moet erg dronken zijn om geen last te hebben van deze eenzijdigheid. Het mechanische van porno mist elke authenticiteit, of het is geen porno.
Wanneer de illusie te zichtbaar een illusie is, slaag ik er niet meer in om erin te geloven.
Het is in die zin te vergelijken met godsdienst: wanneer het inzicht daagt dat ‘god’ en het ‘bovennatuurlijke’ een fabricaat zijn van wensdenken en niet meer dan dat, wordt het onmogelijk om er nog waarde aan te hechten. Ik heb geen talent voor het bovennatuurlijke.
Misschien hebben ze met elkaar te maken: het bovennatuurlijke en porno. In ieder geval doen beide me niets. Geef mij maar de realiteit!


VI.
Levensvormtester: Muziek! Hoeveel verdraagt hij, zonder weg te kwijnen? Of bloeit hij erdoor op, trekt haar aan? Een gedachte idem.




22 juli 2016

21 juli 2016

Een ruwe versie van onderstaand stuk heb ik thuis geschreven. Toch, er moet buitenwind doorheen. In mijn werkruimte thuis kan van alles broeden, maar er mist omgevingsdynamiek: te vertrouwd, geen interactie, nergens verontrusting, hooguit teveel in mijzelf. Eruit! Het voelt als naar mijn werk gaan, met de wereld als werkplek! Zelfs het erheen gaan, het liefst wandelend, brengt al beweging in mijn denken.

Ik zit nu bij de Buurtboerderij: een aangename plek, niet ver van waar ik woon, met uitzicht op riet, weilanden met schapen en paarden, en de bomenhaag van de begraafplaats waar ik een aantal keren ben geweest om het een en ander te overpeinzen. Het is moeilijk om je voor te stellen dat dit deel van Amsterdam is, en niet eens aan de rand, maar net buiten het centrum. Het is een heuse boerderij die nu in gebruik is als low key ruimte voor allerhande activiteiten, inclusief restaurant en koffiehuis. Er is ook een weggeefwinkel. Ik heb er zojuist weer een stapeltje boeken en kleding achtergelaten.

Het is druk bij de Buurtboerderij. Een grote groep demente bejaarden zit in het zonnetje te genieten van een pannenkoek, met begeleiders die hun best doen om het gezellig te maken.

Het doet me denken aan mijn eerste activiteit als dienstweigeraar. Ik werd tewerkgesteld in een tehuis voor dementerende ouderen en voor ouder wordende mensen ‘met een beperking’, zoals dat tegenwoordig heet. Langer dan vijf-en-halve maand heb ik het er niet volgehouden. Met groeiend respect voor de collega-verpleegkundigen kwam ik er achter dat ik niet geschikt was voor het werk. Als begin twintiger was de confrontatie met menselijk verval te groot. Soms leek het alsof ik mijn oma aan het wassen was, terwijl ik haar nog nooit anders had gezien dan in een zwarte jurk. Helaas, in een verzorgingshuis voor dementerende ouderen is er hooguit sprake van tijdelijke stabilisering. Normaal gesproken gingen de mensen die wij verzorgden alleen maar achteruit, in het ergste geval eindigend als een ‘plant’, zoals we hen oneerbiedig noemden. Het enige dat deze mannen en vrouwen nog bewogen was hun mond, en dat alleen wanneer er een lepel of vork met eten tegenaan werd gehouden.

                                                                          *****


Soms gebeurt het dat allerlei lijntjes bij elkaar komen en met elkaar een vruchtbare kortsluiting maken, waardoor er onverwacht een kwalitatieve sprong wordt gemaakt. Hetzelfde ziet er plotsklaps geheel anders uit. Dat overkwam me de afgelopen week. Het heeft verwerkingstijd nodig, alsof er tal van nieuwe verbindingen dienen te worden aangemaakt.

Al langere tijd zit ik te broeden op de vraag hoe filosofie weer tot wijsbegeerte kan worden; hoe deze wijsbegeerte, gecombineerd met andere interesses, tot levensvorm kan worden; en wat oefeningen zouden kunnen zijn om deze levensvorm gestalte te geven, te actualiseren. (Voor ‘levensvorm’ zou je ook het woord ‘levenskunst’ kunnen bezigen, maar hierover later.)

Wat betreft filosofie als wijsbegeerte, kun je het ook anders zeggen: hoe kan de innige band tussen filosofie en levenskunst weer worden hersteld (zoals die ooit bestond bij Griekse en Romeinse filosofen)? Hoe kan filosofie weer worden tot een manier van leven? En zoals filosofen in de Oudheid er oefeningen op na hielden om hun manier van leven te onderhouden, welke oefeningen zouden wij dan nu kunnen ontwikkelen, met het oog op een hedendaagse levenskunst? (Wanneer je levenskunst opvat als ‘seculiere spiritualiteit’ – zoals ik doe - , dan zou je de gezochte oefeningen dus ook ‘spirituele oefeningen’ kunnen noemen.)

Of nog weer anders gezegd: hoe kan de beoefening van filosofie weer existentieel relevant worden? Hoe filosofisch opnieuw aan de slag te gaan met de vraag ‘hoe te leven’ en ‘hoe samen te leven’, niet als ‘interessante’ research-item, maar als kwestie die je persoonlijk aangaat?

Aangezien ik ook een sterke affiniteit voel met kunst en politiek, vraag ik mij af hoe de drie (filosofie, kunst en politiek) elkaar kunnen versterken. De grootste nadruk heeft de afgelopen jaren gelegen op filosofie, maar ook de andere twee steken telkens weer de kop op. Hoe hen te integreren? Hoe vorm te geven aan een gecombineerde interesse in filosofie (opgevat als wijsbegeerte), kunst (als een vieren van het leven in creativiteit) en politiek (als engagement met het oog op een wereld met toekomst)?

Existentiële kwesties onderzoek ik reeds jaren, ten eerste voor mijzelf, ter vormgeving van mijn eigen levenskunst, en vervolgens ook door het onderzoek te gieten in de vorm van een workshop of cursus, zodat ook anderen er hun voordeel mee kunnen doen. Ook met kunst heb ik een geschiedenis, in verschillende étappes. Hetzelfde geldt voor politiek. Kunnen zij samen worden gebracht, met elkaar verweven, in plaats van een apart leven te leiden?

De verschillende interesses heb ik lange tijd naast elkaar in praktijk gebracht, in diverse activiteiten, soms elkaar overlappend, meestal los van elkaar. Hoe dit alles samenvattend te noemen? Leven en werken als een politiek geëngageerde filosoof-kunstenaar? Enigszins ingewikkeld. Is integratie mogelijk?

Op deze vragen heb ik nog geen antwoord. Wel lijkt een herschikking zinvol, door een onderscheid te maken tussen aandacht voor mijn levenshouding enerzijds en mijn werk anderzijds.

Ik realiseer me dat in filosofie beide nogal eens door elkaar lopen. Bij wijsgerige aandacht voor levenshouding horen andere activiteiten dan bij filosofie als werk. De eerste betreffen vooral activiteiten die je kunt samenpakken onder de noemer ‘zorg voor het zelf’; bij filosofie als werk gaat het om iets dat persoonlijke relevantie overstijgt. (Waar het op elkaar gaat lijken, is wanneer ‘filosofie als werk’ gericht is op het aanzetten tot ‘zorg voor het zelf’ bij deelnemers aan een workshop, bijvoorbeeld.)

Door mijn activiteiten op deze manier te onderscheiden wordt het mogelijk om ze apart aandacht te geven, en ook om er andere verwachtingen van te hebben.

Over filosofie als werk kan ik nu nog weinig zeggen. Te meer daar ik dat zou willen integreren met twee andere interesses, namelijk kunst en politiek. Wat me nu wel duidelijker aan het worden is, is de wijsgerige zorg voor het zelf. Oftewel: aandacht voor levenshouding.

Aan de basis van wat ik ook onderneem ligt een levenshouding. Aandacht hiervoor heb ik lange tijd beschouwd als een zaak van ‘levenskunst’, - zoals gezegd, een thematiek die reeds in de Grieks-Romeinse oudheid door filosofen werd gezien als een hoofdonderwerp. Wat is kunstwerk van levenskunst? De eigen levenshouding!

Jarenlang heb ik met plezier onderzoek gedaan naar filosofie van de levenskunst, rond de vraag ‘hoe te leven’, telkens vanuit een andere invalshoek. Ook bracht ik praktische vormen van filosofie in verband met levenskunst. Waartoe zou ik zo’n praktische vorm, het socratisch gesprek bijvoorbeeld, beoefenen? Ter bevordering van levenskunst!

Mijn enthousiasme is echter afgenomen. Al geruime tijd stoor ik mij aan de inflatie die ‘levenskunst’ ondergaat. Alles waarmee je het leven een beetje kunt opleuken krijgt tegenwoordig het label ‘levenskunst’. Je hoeft er lifestyle magazines maar voor op na te slaan. Een mooie tafelschikking of een aangenaam interieur kan al in aanmerking komen. Dat geldt ook voor zelfhulptechniekjes en voor adviezen (die dan natuurlijk geen ‘adviezen’ mogen heten) om het leven ‘mooi’ te maken.

Een nieuwe mode in ‘levenskunst’ is de filosofische snack: een socratisch gesprek van een uur; een middagje praten waarin je kunt leren hoe beter te communiceren, hoe een betere vriend te zijn, hoe de gepaste verwachtingen te hebben van de liefde, etc, en dat alles met een filosofisch sausje. Tja, wat komt niet in aanmerking voor ‘levenskunst’!?

Maar goed, wat stoort mij daar nu eigenlijk aan?

Eén bezwaar is de oppervlakkigheid. De snelle hap. Een shot ‘wijsheid’. Een quick-fix zonder werkelijk effect. Zoals je met make-up een ongezonde levensstijl kunt proberen te verbloemen, terwijl dat niets verandert aan de levensstijl. Levenskunst gaat wat mij betreft dieper dan gesleutel aan de buitenkant.

Een ander bezwaar is politiek. In de populair ‘filosofische’ aandacht voor levenskunst gaat vrijwel alle aandacht naar het persoonlijke welzijn, eventueel aangevuld met geliefde, vrienden en collega’s. Een kritische blik op de cultureel-maatschappelijke omstandigheden komt zelden voor; zij blijven ongedacht, - een ernstige omissie, zeker nu, in deze tijden van grote veranderingen.

‘Levenskunst’ blijft een mooi woord, maar wekt steeds vaker de verkeerde associaties, helaas. Een woord waar ik nu meer mee kan is ‘levensvorm’.  ‘Levensvorm’ associeert met vormgeven, in vorm blijven, een vorm oefenen. Zij associeert ook met inhoud, als iets dat niet per se samenvalt met de vorm. Een vorm past meerdere inhouden. In een vorm kan veel gebeuren. Je kunt een vorm oefenen ook al ben je er even niet bij.

Vraag is nu: hoe een wijsgerige levenshouding te cultiveren? Hoe ziet zo’n levensvorm eruit? Wat voor praktijken zouden vorm kunnen geven aan een wijsgerige levenshouding?

De praktijken waar ik aan moet denken bij deze vragen, ter vergelijking, zijn martiale kunsten (zoals tai chi). De vorm is daarin belangrijk. Het doen van de ‘vorm’, bestaande uit een aantal vaste bewegingen. Het is in het doen van de vorm dat je je ‘spiritueel’ kunt oefenen, waardoor het meer wordt dan louter een lichamelijke oefening.

Omdat mijn interesses sterk filosofisch gekleurd zijn, vraag ik me al geruime tijd af wat het wijsgerige equivalent zou kunnen zijn van martiale oefeningen. Ik kon mij slecht voorstellen dat het om even ‘vaste’ vormen zou gaan als de reeks bewegingen in tai chi, bijvoorbeeld.

Afgelopen week realiseerde ik me plotseling, alsof het eindelijk tot me doordrong, dat het onderzoek waar ik nu mee bezig ben in feite een van de vormen is waarin ik mijn wijsgerige levensvorm oefen. Het onderzoek dat reeds een half jaar loopt, en waar dit Logboek onderdeel van is, is niet zomaar een verwerking van ingrijpende gebeurtenissen in mijn leven; het is een oefening in de levensvorm die mij op dit moment het beste past, en dat is een wijsgerige levensvorm.

Er zijn andere oefeningen waarin ik mijn levensvorm cultiveer. Dagboek schrijven is voor mij reeds heel lang zo’n oefening. Dat geldt ook voor praktische vormen van filosofie, zoals socratisch gesprek, filosofisch café en leesgroepen, en dan met name wanneer ik niet slechts facilitator ben, maar mijzelf betrokken weet in het onderzoek, van actieve deelname tot en met zwijgend meedenken: ook deze praktische vormen van filosofie ervaar ik als een oefening.

Daarnaast beoefen ik reeds vele jaren zitmeditatie. Hierin heeft niet wat ik denk de aandacht, maar dat ik denk, - een welkome manier om alert te blijven op de mogelijkheid mij te verliezen in verabsoluteringen. We zijn meer dan we denken, en ook de werkelijkheid valt niet samen met wat wij van haar denken.

Deze oefeningen zijn voor mij dus niet nieuw. Evenmin is voor mij nieuw dat zij opgevat kunnen worden als oefeningen in (mijn) levenskunst. Wat is dan wel nieuw? – voor mij althans. Het lijkt te zitten in de conceptuele verschuiving van ‘levenskunst’ naar ‘levensvorm’. Soms kan een ander woord nieuwe mogelijkheden ontsluiten, terwijl een eerder woord deed blokkeren.

Zoals gezegd zou ik een levensvorm willen cultiveren die aan de basis ligt van meerdere interesses en activiteiten: filosofie, kunst en politiek. Hoe kan ik mij in mijn levensvorm hierop afstemmen? Kan deze levensvorm misschien helpen om die verschillende interesses te integreren? En ook: is een louter wijsgerige levensvorm dan wel passend?

Een andere vraag: als het klopt dat het nu lopende onderzoek, waar dit Logboek onderdeel van is, beschouwd kan worden als een vorm waarin ik mij oefen in mijn wijsgerige levensvorm, hoe dan? Wat draagt het bij aan mijn levenshouding?

Het zijn vragen waar ik nog slechts een vermoeden bij heb. Is ‘levensvorm’ überhaupt een zinvol concept? Is het wel nodig om een levensvorm te cultiveren? Laat ik er een hypothese van maken, en laat ik deze de komende tijd gaan onderzoeken en toetsen op houdbaarheid. Ben benieuwd hoe vruchtbaar het concept ‘levensvorm’ in de praktijk zal blijken te zijn.

Wat ga ik onderzoeken?
. Of het onderscheid tussen levenshouding en werk zinvol is;
. Of levensvorm een zinvol concept is ter cultivering van levenshouding;
. Wat een wijsgerige levensvorm te betekenen heeft en hoe zij zou kunnen worden geoefend; vraag: wat vermag filosofie? 
. Wat het lopende onderzoek, waar dit Logboek onderdeel van is, bijdraagt aan mijn levenshouding;
. Hoe mijn interesses en activiteiten op het gebied van filosofie, kunst en politiek geïntegreerd zouden kunnen worden;
. Of een wijsgerige levensvorm dan geschikt is;
. En tenslotte, en dat kan al eerder blijken, of het überhaupt nodig is om een levensvorm te cultiveren.

Deze weken is het niet alleen vakantie. Ook staan er enkele filosofische zomercursussen op het programma. Over 'ouder en wijzer worden', over 'gastvrijheid', en over 'de spelende mens'. Alles bij elkaar een uitstekende gelegenheid om het een en ander te toetsen en nader te onderzoeken.


14 juli 2016

13 juli 2016: Meditatie VIII

Waarom doe je dit onderzoek?
Uit wijsbegeerte.
Waarom doe je aan wijsbegeerte?
Om wijzer te worden over mijzelf als mens, over de wereld en over het leven.
Waarom wil je dat?
Om mij thuis te voelen in het leven.
Voel je je een vreemde?
Zo voelde ik me, ja.
Nu niet meer?
Minder.
Hoe je minder een vreemde te voelen en meer thuis?
Door verwarring en onwetendheid op te helderen.
Onwetendheid?
Opgevat als een verkeerde of niet-adequate voorstelling van zaken.
Nog meer?
Door mijn onderscheidingsvermogen te scherpen.
Nog meer?
Door nieuwsgierig te zijn, met een passie voor waarheid.
Nog meer?
Door een gebruiksaanwijzing te bekomen bij het leven en bij de wereld waarin ik leef.
Is dat wijsheid?
Zou kunnen.
Hoe doe je dat?
Door ervaringen op te doen, ze te onderzoeken en af te ronden, en door opvattingen kritisch te onderzoeken.
Waarom wil je ervaringen onderzoeken?
Om eruit te leren.
Waarom wil je ervaringen afronden?
Alleen zo geven ze zin aan mijn leven.
Waarom wil je opvattingen kritisch onderzoeken?
Omdat zij mijn beleving beïnvloeden.
Welke opvattingen?
Die van mijzelf en van anderen.
Leer je ook van de ervaringen en opvattingen van anderen?
Zeker.
Waar leidt dit alles toe?
Tot een opgeruimd gemoed.
Was het eerder niet opgeruimd?
Nee, het was bezet door verwarring en onwetendheid.
Hoe ontstond die verwarring en onwetendheid?
Door pijnlijke ervaringen, door dubieuze interpretaties van ervaringen en door wat ik heb geleerd zonder het te toetsen aan ervaring.
Waar stelt het opruimen van het gemoed toe in staat?
Tot levenliefhebbend leven: onderzoekend en creatief, handelend en geëngageerd. Kortom: een spelend leven.
Waarom zou je!

10 juli 2016

9 juli 2016: Meditatie VII

Onderzoek naar de politieke situatie, in het licht van een wereld met toekomst, stel ik uit tot later. Dat wil echter niet zeggen dat de cultureel-maatschappelijke omstandigheden geen rol speelden in de gebeurtenissen die ik in deze episode onderzoek: de breuk met de opvoeding en het geloof van mijn ouders en het weglopen van huis op mijn zeventiende.

Geboren aan het einde van de jaren van de Wederopbouw, werd ik grootgebracht in de jaren ’60, en beleefde ik mijn puberteit en adolescentie in de jaren ’70. Pas achteraf besefte ik dat dit laatste decennium een paradijselijke uitzonderingstoestand in de wereldgeschiedenis is geweest. Enigszins overdreven misschien, maar ook weer niet helemaal.

De welvaart nam zienderogen toe. De ‘revoluties’ van de jaren ’60 hadden hun werk gedaan: zij hadden onontkoombare veranderingen in gang gezet. Bevrijding van het aloude patriarchaat greep om zich heen, of noem het: einde van het vaderlijk gezag. Er gebeurden vrouwenemancipatie en 'seksuele bevrijding', of iets dat er op leek (ná de uitvinding van de Pil en vóór de angst voor Aids). Kinderen uit lagere milieus konden gaan studeren. Er was de verzorgingsstaat als een overkoepelende, nieuwe zekerheid, - heel belangrijk voor wie zich wilde bevrijden uit de greep van familie en traditie. De popmuziek bloeide, en speelde nog steeds een emancipatoire rol in het laten zien dat het anders kon en in het afschudden van oude, stoffige gewoontepatronen. Niet alleen in de muziek was van alles gaande; ook in beeldende kunst, films, romans, et cetera. En niet te vergeten: de belofte van drugs, hippies, protesten tegen de Amerikaanse oorlog in Vietnam, en een alles doortrekkende Koude Oorlog, met de aanwezigheid van een wereldvernietigend wapenarsenaal, plus permanente dreiging.

Allemaal factoren die mijn leven hebben beïnvloed: ik was er gevoelig voor.

Je kunt dus niet zeggen dat de breuk met de opvoeding en het geloof van mijn ouders en mijn weglopen van huis zich afspeelden in een cultureel-maatschappelijk vacuüm.

Was wat ik toen deed puur een product van de omstandigheden waarin ik opgroeide? De aanleiding wellicht. Of dat ook geldt voor wat ik ermee deed, weet ik niet.

Politiek en cultuur hebben mij altijd geboeid. De eerste tien jaren van mijn leven was mijn wereld evenwel een kleine. In het dorp waar ik opgroeide bleven de grote gebeurtenissen lang op afstand. Nieuwe ontwikkelingen leken er altijd pas minstens vijf jaar later door te dringen. Ook in huis was politiek geen onderwerp. Ik kan me niet herinneren dat er aan tafel ooit over werd gesproken, noch over cultureel-maatschappelijke ontwikkelingen. Wat er elders in de wereld gebeurde moesten we vernemen uit de lokale krant; televisie hadden we niet. Mijn vader werkte hard, als boer, elke dag, van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds, waarna het stilaan bedtijd werd.

Het boerenwerk maakte ook dat we nooit op vakantie gingen. Daar was simpelweg geen tijd voor, noch geld. Bovendien was op-vakantie-gaan nog in opkomst; het was nog geen jaarlijkse ‘must’, zoals nu. In ieder geval kan ik me niet herinneren dat ik het een probleem vond om de zomervakantie thuis door te brengen, in de boerderij, op het erf en in de weilanden. Ik speelde er alleen, of met mijn broertjes en zusje, en af en toe kwamen er neefjes langs, of een vriendje van school.

Ook cultureel gebeurde er zo goed als niets in het dorp. Het enige dat er te beleven viel kwam van het verenigingsleven, georganiseerd vanuit de kerk. Het begon met de zondagsschool voor kinderen, parallel aan de lagere school. Daarna kwamen er andere activiteiten, in aparte clubs voor de verschillende leeftijden, tot en met de ouderen. Allemaal geconcentreerd rond dezelfde christelijke boodschap. Als het aan de kerkelijke opvoeders had gelegen, dan zouden samenzang en orgelmuziek zo ongeveer de enige kunst zijn waarmee we in aanraking kwamen.

Het is nauwelijks nog voor te stellen hoe vanzelfsprekend dat toen was. Ik kan me niet herinneren dat ik er als lagere schooljongen moeite mee had. Door de afwezigheid van televisie was er ook nauwelijks iets dat die vanzelfsprekendheid kon verstoren. Hooguit was er het andere ‘geluid’ van degenen die het geloof niet al te serieus namen of die er helemaal buiten stonden. Het was bekend in het dorp wie dat waren, en als je contact met hen vermeed, wat meestal gebeurde, dan bleef je ook verschoond van hun tegengeluid. Naast de boerderij stond het dorpscafé; de eigenaar en zijn familie kenden we nauwelijks; we spraken elkaar niet. Zij waren ‘anders’, en bleven dus vreemden.

Wat forse verandering bracht was de auto en de welvaart om er één aan te schaffen. De komst van de auto bracht een nieuwe dynamiek in het dorpsleven. Tot die tijd haalde iedereen z’n boodschappen bij winkeliers in het dorp. Elke bakker, slager en kruidenier had z’n eigen clientèle. Een strakke marktverdeling dus. Echter, toen steeds meer mensen zich een auto aanschaften, was het snel gedaan met de monopolies. In een stadje, niet ver van het dorp, was een grote supermarkt. Mensen met een auto gingen er op zaterdag naar toe, deden er boodschappen voor de hele week, en haalden nog slechts wat ze tussentijds nodig hadden bij de bakker of kruidenier in het dorp. Wat eerder onveranderlijk vanzelfsprekend leek, kon dus zomaar veranderen!

In de jaren ’70, grotendeels mijn tienerjaren, veranderde er ook cultureel het een en ander in het dorp. Maar eerder, tijdens mijn lagere school, was er nog zo goed als niets te merken van wat zich in grote steden afspeelde. Mijn universum was dorps, landelijk en christelijk, en dat gold ook voor mijn referentiekader. Er kwam nauwelijks iets ter sprake dat er niet in paste. En als dat wel het geval was, dan kon ik er in mijn verbeelding behoorlijk mee aan de haal gaan, ook letterlijk.

Tijdens een geschiedenisles, het moet in de hoogste klas zijn geweest, vertelde de schoolmeester over de Oude Grieken, met een korte uitweiding over Socrates: een man die op straat in gesprek ging met iedereen; dat hij het met hen had over onderwerpen die van belang waren voor het leven in de stadsstaat Athene, die toen groots en beroemd was; en dat hij zich er niet populair mee maakte, want hij moest het met de dood bekopen: de gifbeker. Ik kan me niet herinneren dat de meester het over filosofie heeft gehad; wel dat Socrates zijn gesprekken voerde op het marktplein en dat er ook amfitheaters waren. Het sprak me aan, en in mijn verbeelding combineerde ik het een en ander, waarna ik het plan opvatte om zelf zoiets te doen.

Op de boerderij was overal ruimte, en ook voor bouwmateriaal hoefde je niet lang te zoeken. Achter een schuur, met uitzicht op de weilanden, ben ik toen van hout een soort van mini-openluchttheater gaan bouwen, met oplopende zitplaatsen, als plek voor een publiek debat. Ik zou er mensen uit het dorp uitnodigen, om met hen de stand van zaken door te nemen, plannen te maken, en belangrijke beslissingen te nemen, in het belang van de gemeenschap! De tribune is er gekomen, met plek voor 12 tot 15 mensen, afhankelijk van de schouderbreedte, en een grasveldje als gespreksarena. Daar is het bij gebleven. Voor sommige plannen wist ik mijn schoolvriendjes nog wel warm te krijgen (zoals een natuurclub met de illustere naam ‘De bonte kraai’), maar dit Socrates-gedoe ging hen waarschijnlijk toch te ver. Geen gesprekken dus, wat dit amfitheater tot episch centrum zou hebben gemaakt voor geweldige debatten, (noch onbekende) projecten en grootse ontwikkelingen, in het dorp, en daarbuiten wellicht, waar dat ook mocht zijn!

Pas als tiener werd mijn dorpshorizon verlegd. Tot die tijd moest ik het doen met orgelklanken, kaas uit de plaatselijke melkfabriek, en hutten bouwen in bomen en op hooizolders. Niet onplezierig, overigens.

Hoe groot was niet het contrast tussen de besloten wereld van het dorp enerzijds en de dynamiek en het vele van de grote stad anderzijds? En dat in een paar jaar tijd!

Al snel voelde ik mij een vreemde. Eerst als dorpeling in een stadse omgeving. Later als vreemde naar 'mijzelf' toe, alsof ik tegelijk een ander aan het worden was.

Ik kan mij niet herinneren dat het vreemde van de wereld waar ik mee kennis maakte buiten het dorp mijn afkeer opwekte. Eerder wekte het vreemde mijn nieuwsgierigheid, plus de vraag hoe het te duiden. Bij de verandering, noch bij het nieuwe waarmee ik in aanraking kwam, beschikte ik over een gebruiksaanwijzing die recht deed aan die nieuwsgierigheid.

Na enkele jaren van vastklampen aan wat mij vertrouwd was, het geloof, volgde een twijfelen aan wat eerder vanzelfsprekend was. Dit gebeurde niet in grote stappen, maar geleidelijk aan. Puberteit en aandacht voor en van de meisjes hebben wel het een en ander versneld.

Het geloof waarin ik was opgegroeid, benadrukte eerder 'het leven als tranendal' dan de 'vrije vreugde van de erotiek'. Bovendien, wat te denken van al die andersdenkenden? In de besloten omgeving van een dorp was de claim nog wel vol te houden dat dé waarheid bestond en dat zij exclusief en eenduidig was, met als enige variatie een verschil in gradatie waarin die waarheid werd beleden.

(Mijn opa, bijvoorbeeld, was strenger gelovig dan mijn ouders. Hij ging niet naar de dorpskerk, maar naar een schuurkerk. In mijn zwaar gelovige periode ging ik wel eens met hem mee. Tijdens de diensten die niet op zondag werden gehouden omdat dan de dominee zou moeten reizen wat niet mocht, werd hel en verdoemenis gepredikt. Was dit geloof echt anders dan dat van mijn ouders? Niet echt. Het was voornamelijk consequenter.)

Geconfronteerd met de diversiteit van de grote stad waar ik school ging, werd de vraag: gaan al deze mensen naar de hel? Dat kon er bij mij niet in. Hoe zit het dan met die ene God en die ene waarheid? Kunnen zij dan wel bestaan?

Er ontstond een spanning die alsmaar groter werd: ik kon het allemaal steeds minder rijmen. Met een sociologische blik bezien, was het dit aanpassingsprobleem dat leidde tot de breuk met de opvoeding en het geloof van mijn ouders.

Was het geloof ruimgeestiger geweest, met ruimte voor meerdere insteken, dan was ik misschien niet in dit innerlijke conflict geraakt, - al moet gezegd: ook de leven- en erotiekverachtende  kant van het geloof telde zwaar. Nu was waarheid gebonden aan een monopolie, met één God en maar één duidingstraject, slechts verschillend in intensiteit.

Dit alles serieus nemend, en dat deed ik, ontstond er een onoverbrugbare kloof met andere leef- en denkwijzen. Het enige alternatief was: óf het zich moedwillig aanmeten van dogmatische oogkleppen (waardoor de waarheid gered kon worden, maar ten koste van de werkelijkheid), óf breken, - oftewel het hele waarheidsschema opblazen.

Het laatste gebeurde, met als gevolg dat mijn gebruiksaanwijzing bij de wereld niet alleen tekort bleek te schieten, maar geheel aan diggelen ging. Hoe haar te vervangen? En waarmee?

                                                                            *****


Hoe zou dat nu zijn gegaan? Zou hetzelfde zijn gebeurd?
Moeilijk voor te stellen.
Zouden je ouders nu anders hebben gereageerd?
Zou kunnen. Het grote verschil met een halve eeuw geleden is, behalve meer welvaart en betere scholing, de komst van internet en de beschikbaarheid van informatie, zelfs wanneer je op afstand zou blijven van de grote stad. Ik kan me slecht voorstellen dat mijn ouders niet ook beïnvloed zouden zijn door deze ontwikkeling. In ieder geval is ook het dorp meegegaan met de tijd. Als mijn ouders zich eraan hadden willen onttrekken, dan zouden ze een uitzondering zijn geweest, en dat waren ze toen niet.
Wat voor verschil zou dat hebben gemaakt?
Ze zouden beter geïnformeerd zijn, met meer kennis van wat er allemaal speelt. Ook zouden andere leef- en denkwijzen hen minder vreemd zijn.
Zouden ze ruimgeestiger zijn geweest, met ruimte voor anders denken, ook van hun zoon?
Zou kunnen. Het blijft speculeren. Ze zouden misschien minder afwijzend hebben gereageerd. Wellicht dat mijn ouders meer oog zouden hebben gehad voor het geluk van hun zoon, in plaats van het geloof boven alles te laten gaan, zoals zij toen deden.
Zou dat voor jou minder reden zijn geweest om te breken met hun opvoeding en hun geloof?
Met hun opvoeding zeker. Mijn ouders zijn lieve mensen. Zij zouden het anders hebben kunnen doen, als zij zouden hebben geweten hoe.
En met het geloof, zou je daar dan evenmin mee hebben gebroken?
Weet ik niet. Waarschijnlijk zou ik ook dan moeite hebben gehad met de weinig levenliefhebbende grondtrek die in het monotheïsme zit, gekoppeld aan de aanname dat er zoiets als het bovennatuurlijke zou bestaan, met alles wat daaruit volgt, aan heilsverwachtingen en andere onverifieerbare boodschappen.
Zou je als filosoof iets anders hebben gedaan?
Ik weet niet of ik überhaupt filosoof zou zijn geworden. En zou dat wel het geval zijn, dan zou de kans erg klein zijn geweest dat ik als filosoof op zoek zou zijn gegaan naar de redelijkheid of plausibiliteit van het christendom, of iets dergelijks, - een poging die ik sowieso onbegrijpelijk vind, zeker na de inzichten die ondertussen zijn opgedaan in filosofie, psychologie en andere wetenschappen. Een filosoof die zoiets toch onderneemt, heeft een andere dan wijsgerige agenda, of wordt gemotiveerd door iets dat hij niet onder ogen wil zien, lijkt me. Van een filosoof verwacht ik radicale eerlijkheid, minstens naar zichzelf toe.
Verwacht je dat ook van je ouders?
Nee. Wel dat ze eerlijk zijn - en dat zijn ze ook -, maar niet dat zij op de hoogte zijn van filosofische inzichten en dergelijke.
Zou je, als het zich allemaal nu zou hebben voorgedaan, er met hen over hebben kunnen praten, in plaats van te moeten weglopen?
Ik zou het hopen. Begrijpen is niet de basis voor een warm menselijk contact. We zouden elkaar wel meer ruimte hebben gegund, vermoed ik. Maar goed, het heeft weinig zin om te bedenken hoe het anders had kunnen gaan. Nogal hypothetisch. Er is gebeurd wat er is gebeurd. Het enige wat ik kan doen is begrijpen wat er is gebeurd, er lering uit trekken, plus de vraag hoe verder.