26 februari 2016

25 februari 2016: Parijs (V)


Mijn vrienden hier in Parijs werken nogal hard. Ze weten zeker ook van het leven te genieten, maar dat moeten ze bevechten op stressvol werk. Voor het lezen van een boek – wat ze allebei graag zouden willen – hebben ze geen tijd. Of beter: na hun werk zijn ze er simpelweg te moe voor. Ze verdienen heel aardig, hetgeen maakt dat ze zich een mooi huis kunnen veroorloven, in een rustige buitenwijk. Heel aangenaam. En niet te vergeten: ze hebben twee kinderen, waarvan er één nog studeert, - wat in Frankrijk een kostbare aangelegenheid is, zeker wanneer de student op kamers woont.

Van werkplezier is al lange tijd nauwelijks nog sprake. Mijn vrienden, M en J, wekken de indruk geleefd te worden door hun job. Met name M heeft een agenda die volledig bepaald wordt door anderen: vergaderingen, noodsituaties, conflicten managen, etc. en dat zonder rustige momenten. Ik word er al moe van wanneer hij erover vertelt. Begrijpelijk dat hij blij is met het vooruitzicht over enkele jaren te kunnen stoppen, vervroegd, - als de politiek daar geen stokje voor gaat steken...

Zou ik met hem willen ruilen? Tegen welke prijs?

                                                                              ****



Wat mij altijd heeft verwonderd, is dat de middelen om het bestaan, ook het werkende, te vergemakkelijken enorm zijn toegenomen, de afgelopen eeuwen, maar dat we harder en stressvoller zijn gaan werken, in plaats van minder en relaxter. Hoe kan dat? Zijn het de arbeidsverhoudingen? Is het de zucht naar comfort? Betreft het een verdelingsvraagstuk?

Wanneer je een klein kind ziet spelen en plezier hebben in het leven, hoe kan het dan dat op volwassen leeftijd werk het plezier in wat we doen doet verdampen? Een blije moeder achter een kinderwagen is welhaast een jaloersmakende belediging geworden. Hoezo?

                                                                               ****



Vandaag laatste dag in Parijs. Eind van de middag terug met de bus. Om enkele inkopen te doen trek ik door de stad, deels met de metro. Veel vermoeide gezichten. Grauw. Misschien is het waarom er (naar mijn bescheiden mening) zo weinig mooie mensen te zien zijn, - althans, minder dan in Amsterdam.

Bovengronds schijnt de zon. Het is fris, maar helderheid en de blauwe lucht maken veel goed. De afgelopen dagen heb ik te weinig gedwaald door de stad. Dat ga ik vandaag goed maken.



25 februari 2016

24 februari 2016: Parijs (IV)

Wist niet dat ik me tijdens dit Parijse reisje nog zou bezig houden met de relativiteitstheorie, maar er is een tentoonstelling in het Palais de la découverte die ik niet kan laten lopen: ‘100 ans de la théorie de la relativité générale’. Als er iets is waar ik nog te weinig van weet, terwijl ik dat anders zou willen, dan is dat de moderne fysica. (En de wiskunde ook, trouwens.) Wellicht dat de tentoonstelling me weer een stukje verder helpt.



Wat ik van natuurkunde weet, is opgedaan op de middelbare school. Dat hield op vlak vóór Einstein. Verder ben ik niet gekomen. Relativiteitstheorie en kwantummechanica ken ik slechts in grote lijnen. Het fijne weet ik er niet van. Ook kan ik slechts gissen naar het revolutionaire van beide. Ik heb mijn vermoedens, gevoed door krantenartikelen en documentaires, maar daar blijft het bij. Genoeg evenwel om te weten wanneer verwijzingen ernaar, gedaan door mensen die hun briljante meningen enige stevigheid willen verschaffen, ridicuul zijn en een diskwalificatie van de boodschap zelve. Iemand die bijvoorbeeld beweert dat alle waarheid relatief is, en daarbij verwijst naar de relativiteitstheorie van Einstein, maakt van zichzelf een clown. Hetzelfde geldt voor lieden die oude wijsheidstradities, zoals het Taoïsme, in verband brengen met de kwantummechanica: zij hoeven verder niet serieus genomen te worden. Zij zijn het zoveelste voorbeeld van het verwarren van categorieën. Beleving en wetenschappelijke objectiviteit zijn van een verschillende orde.

                                                            ****


Het Palais de la Découverte dacht ik zo binnen te kunnen lopen. Wie wil er nu een expo zien over de relativiteitstheorie? Er stond evenwel een lange rij. Het duurde een half uur voordat ik naar binnen was geschuifeld. De rij was niet voor Einstein, maar voor andere exposities die tegelijkertijd plaatsvonden. Met name over dino’s.

Bij Einstein niet veel mensen. De tentoonstelling was nogal ouderwets opgezet: geen demonstratieopstellingen, geen interactieve uitleg, alleen maar tekst. En dan ook nog heel beknopt.

Over de relativiteitstheorie ben ik niet veel wijzer geworden, helaas. Kort na het begin bleef ik al steken, bij het concept ‘ruimte-tijd’, dat de belangrijkste grondsteen voor het hele bouwwerk lijkt te zijn. De tekst kon ik volgen, maar zij bood te weinig voor werkelijk inzicht in de materie.

Er was ook een gedeelte over toepassingen. Leuk om te weten dat GPS-systemen niet zouden kunnen functioneren zonder de relativiteitstheorie. Het effect snap ik; nu nog de theorie ‘erachter’. 



Al lezend kwam ik opnieuw de term ‘evenement’ tegen! Heeft de ontwikkelaar van de evenementstheorie in de filosofie, Badiou (zelf behalve filosoof ook wiskundige), de term ontleend aan de natuurkunde?
‘Each point in space-time is known as an ‘event’, because it is situated at a given space and time. The space-time interval (s) between two events separated by distance x and duration t is determined by the equation s2 = c2t2 – x2 , where is the speed of light in a vacuum.’

Anyway, er heeft zich weer een klein laagje toegevoegd aan mijn vertrouwdheid met Einstein’s theorie, inclusief vragen, terminologie en denkbewegingen. Het probleem begint langzaamaan te dagen. Op een gegeven moment zal de vlam in de pan slaan en zal ik snappen wat zo speciaal is aan de relativiteitstheorie!

Overigens valt er nog veel te ontdekken in het Palais de la découverte. Een reden om er nog eens terug te komen. Een aantal keren, wellicht. Met name de vaste tentoonstellingen, over astronomie en biologie bijvoorbeeld, hebben veel te bieden, en veel meer dan alleen maar tekst. De opzet is minder speels dan in het NeMo, maar dat hoeft de pret niet te drukken!

                                                            ****


Mijn eerste associatie met natuurwetenschap is ruimtevaart, en met name de maanlanding. De gebeurtenissen in 1969 maakten op mij een diepe indruk. Als kleine jongen zat ik bij de buurman aan de tv gekluisterd, om de schimmige beelden van de maanlander te zien, en het krakende geluid van Neil Armstrong, zeggende: ‘One small step for man, a giant leap for mankind’. Ik krijg weer kippenvel wanneer ik de scène opnieuw zie. Een immense prestatie die mijn voorstellingsvermogen, op 10-jarige leeftijd, ver te boven ging, maar niet zonder effect te scoren.

Als kinderen waren we enigszins voorbereid. Bij het boodschappen doen kon je bronskleurige munten sparen, met daarop de belangrijkste stappen in de geschiedenis van de ruimtevaart. Met als hoogtepunt, uiteraard: de maanlanding. Het blauwe verzamelkarton met al de munten heb ik nog ergens.

De gebeurtenis komt weer tot leven, elke keer als ik in een vliegtuig zit, en we taxiën de startbaan op. Het vliegtuig neemt een vaart, mijn rug tegen de stoel gedrukt, en na een korte doch heftige aanloop trekt het gevaarte waarin ik zit op, and off, we go! Ik denk telkens: Godverdomme! Wat een klootzakken zijn wij toch, dat wij dit weten te presteren! Geweldig! En ik ben trots op de mensheid! Ik ben trots om mens te zijn! Waarom ik dan zo moet schelden, weet ik niet. Waarschijnlijk om mijn verwondering kracht bij te zetten. Een immens gevoel neemt van mij bezit wanneer het vliegtuig zich verheft, de zwaartekracht tart en de lucht in gaat!



Heb nooit iets gehad met mensen die negatief doen over wetenschap. Haar prestaties verdienen ontzag, zoals ook de natuur die haar mogelijk maakt ontzag verdient. Hoe minuscuul de mens ook is, afgemeten aan de onmetelijkheid van het universum, hij presteert het wel om datzelfde gigantische universum stukje bij beetje te doorgronden, en er iets mee te doen! Chapeau! De maanlanding staat voor mij nog steeds symbool voor menselijke voortreffelijkheid. In intelligentie, inventiviteit en grensverleggende durf. En zonder natuurwetenschap geen maanlanding.

24 februari 2016

23 februari 2016: Parijs (III)


Op weg naar ‘Darwin’, een expositie in het Cité des sciences et de l’industrie – parc de la Villette, in het noorden van Parijs. Opmerkelijk genoeg is in het enorme aanbod aan tentoonstellingen en manifestaties geen aandacht voor de huidige migratie en toestroom van vluchtelingen, terwijl zij de gemoederen flink bezig houdt in Frankrijk.

Waarom niet een expositie over het onderwerp? Het zou inzicht kunnen geven in een complexe situatie en nieuwe ontwikkelingen.

In Amsterdam, overigens, van hetzelfde laken een pak. Er zijn debatten, maar nergens publieke ruimtes waar feiten worden gepresenteerd, waar bewoners kennis kunnen maken met vluchtelingen en andere migranten, waar uitwisselingen worden georganiseerd, en waar geschetst wordt wat er gebeurt in de oorlogsgebieden, gecombineerd met de situatie in de ontvangende landen, en dat allemaal tegelijkertijd. Een soort van actualiteiten-agora. Zou dat niet voor de hand liggen, zodat iedereen kan wennen aan de nieuwe situatie, vooroordelen en misverstanden kunnen worden getackeld, en er zowel ruimte is voor kennismaking en uitwisseling, als ook voor een (permanent) debat? Mij lijkt dat zo’n agora iedereen ten goede te komen. Bovendien is het met de nieuwe technologie gemakkelijk te reproduceren (op meerdere plekken tegelijkertijd dus) en up-to-date te houden.



Gisteravond met de vrienden waar ik logeer een flink gesprek gehad over de komst van vluchtelingen en migratie, en wat het teweeg brengt. De vriend, M, werkt voor de kinderbescherming. Zijn organisatie verleent hulp aan jongeren die in de marge van de maatschappij zijn geraakt en zijn ontspoord of dreigen te ontsporen. Onder hen een toenemend aantal migrantenkinderen, met name de laatste tijd. Terwijl de vraag om hulp toeneemt, komt er steeds minder geld beschikbaar, hetgeen dwingt tot uiterst pijnlijke beslissingen.

Al snel kwam het onderwerp op de bloedige aanslagen, afgelopen november, waarbij ruim 120 doden vielen. Een uiterst schokkende gebeurtenis, uiteraard, zeker wanneer je in de directe omgeving woont en werkt. M ken ik als een weldenkend persoon, die doorgaans de nuance zoekt en waar nodig weet te relativeren. Sinds de aanslagen in Parijs, eerst (in januari) op de redactie van Charlie Hebdo en later (in november) in concertzaal Bataclan, en elders, is zijn oordeel een stuk steviger geworden, met minder ruimte voor nuance. Met name over de islam en over religie in het algemeen.

In Frankrijk heerst de idee van de ‘laïcité’: een radicale vorm van secularisme, waarin de scheiding tussen kerk en staat rigoureus is doorgevoerd en waarin de levensbeschouwelijke neutraliteit van de publieke ruimte heilig is. Geen enkele uiting van religiositeit wordt getolereerd, ook niet op scholen en andere publieke instellingen. Heel begrijpelijk tegen de achtergrond van de eigen geschiedenis met de Franse Revolutie, waarin werd afgerekend met een overmachtige en met de staat verweven katholieke kerk. De vraag is of deze vorm van ‘laïcité’ in deze tijd nog de gewenste effecten heeft. (In feite is zij een permanente opvoeding in religieuze zelfrelativering, en van staatswege.) In ieder geval zorgt zij voor heftige confrontaties, en dat zal alleen maar toenemen, in een maatschappelijke situatie van toenemende ongelijkheid, waarin migranten veelal aan onderkant geraken, en met islam die zich niet laat dwingen tot ondergeschiktheid aan de neutraliteit van een staat.

Zullen Darwin en de evolutietheorie over deze kwestie iets zinnigs te melden hebben?

                                                            ****



De expositie ‘Darwin, l’original’ levert niet veel nieuws op. Zij biedt een mooi overzicht van de bekende gegevens over Darwin, hoe hij tot zijn evolutietheorie kwam en hoe hij deze minutieus, conscientieus en in een jarenlange arbeid heeft uitgewerkt, met een korte uitloop over de gevolgen. Opmerkelijk was de nadruk die werd gelegd op de continuïteit van al het levende, - iets dat op dit moment vooral wordt geëxploreerd in het werk van Frans de Waal. (De titel van zijn nieuwste boek is veelzeggend: ‘Are we smart enough to know how smart animals are?’) Ook al bracht het niet veel nieuws, toch aardig om het weer eens bij elkaar te zien, met tekstjes, plaatjes, filmpjes, etc.

Mijn bewondering voor Darwin is altijd groot geweest. Darwin als mens en als wetenschapper. Ik ken geen beter voorbeeld van een wetenschappelijk werk dan de ‘Origin of Species’. Niet alleen door de grootsheid van het dragende idee en door de gegevens die hij aandraagt om dat idee plausibel te maken, maar ook door de bescheidenheid waarmee hij het geheel presenteert. Hij geeft zelf aan op welke punten hij nog (te) weinig weet en ook op welke punten zijn ongelijk zou kunnen blijken. Hij laat zijn zwakke punten dus niet weg, maar laat ze juist zien. Wat een grootsheid! Onovertroffen! Als ik aan wetenschap denk, dan denk ik aan Darwin.



Bijzonder dat ook in de ontwikkeling van Darwin een evenement de hoofdrol speelde: zijn vijf jaar durende reis met de Beagle:
‘The voyage of the Beagle has been by far the most important event in my life and has determined my whole career. […] I have always felt that I owe to the voyage the first real training or education of my mind. I was led to attend closely to several branches of natural history, and thus my powers of observation were improved, though they were already fairly developed.’ (Darwin in zijn ‘Autobiography’)
Een gebeurtenis kan ingrijpend zijn, maar je moet ook in staat zijn om de werking ervan te effectueren.

Ik weet niet meer wanneer ik voor het eerst met zijn evolutietheorie kennis maakte. Waarschijnlijk is dat stukje bij beetje gebeurd. Ooit heb ik twee leesgroepen gewijd aan zijn boeken: Over de oorsprong der soorten, en De afstamming van de mens. Met name het eerste boek heeft grote indruk op mij gemaakt. Maar ook daarvoor was ik zijn theorie al vaak tegengekomen.

Wat is het belang van Darwin voor mijn eigen denken? Zijn kijk op het leven heeft mij nog aardser gemaakt dan ik al was. Ik ben familie van alle levende wezens om mij heen! Dat gevoel overvalt me vaak wanneer ik een bezoek breng aan Artis: het zijn mijn verre neven en nichten die ik er zie, - helaas gekooid... Levenliefhebbend leven en de aarde trouw blijven: het ligt voor de hand wanneer je kennis hebt gemaakt met Darwin.

Wat daarbij helpt is dat de evolutietheorie de wereld een stuk begrijpelijker maakt. Zij is minder raadselachtig geworden. Voor een wereldverklaring is geen God meer nodig. Een schepper is overbodig geworden. Het leven schept zichzelf in veelvormigheid. Om dat te begrijpen, hoe alles is geworden zoals het is, hoeft geen beroep meer gedaan te worden op goddelijk ingrijpen. Dat scheelt een hoop magie en fantasterij.

Ook belangrijk: Darwin trok de kurk uit de teleologie, d.w.z. het doelgerichte denken, als zou alles er zijn met een doel. Evolutie kent namelijk geen vooropgezet plan, noch is er sprake van vooruitgang. Het een transformeert in het ander, in een samenspel met de omstandigheden, die daarmee ook veranderen. Met het sneuvelen van de teleologie als millennia-oude graal van wereldverklarende denken, implodeerde ook het denken in termen van vastleggende eigenschappen en essenties. Dat haalt veel overhoop. Alles beweegt.

Sinds Darwin verkeert niet alleen het leven, maar ook ons denken onontkoombaar in een staat van verandering. En wij kunnen er zelf aan bijdragen, als co-creators.

Darwin heeft zo z’n implicaties en consequenties!



23 februari 2016

22 februari 2016: Parijs (II)


Ben slecht in het gewild herbeleven van ‘vroeger’. Speelt het verleden spontaan op, okay; zo niet, dan laat ik het liever rusten. Er zijn gebeurtenissen die voor mij ook nu nog levendig aanwezig zijn, maar dat is iets anders dan het ‘vroeger’ dat ik bewust tevoorschijn moet halen, wil het voor mij nog leven.



Had half het plan opgevat om hier een aantal plekken te gaan bezoeken die voor mij belangrijk zijn geweest. Parijs heeft een cruciale rol gespeeld in mijn levensloop. Ik kwam er voor het eerst terecht toen ik wegliep van huis, op mijn 17de. Heb er daarna twee jaar gewoond, van mijn 19de tot mijn 21ste. Twee gewichtige jaren: in de liefde, samengewoond; een jaar kunstacademie, en daarna een jaar universiteit, Paris VIII (‘Vincennes’), waar ik met zeer veel kennis maakte waarvan ik nog nauwelijks iets wist. O.a. experimentele cinema, theater, marxisme, psychoanalyse, én filosofie. En natuurlijk een ander land, een andere cultuur, en een andere taal, die ik nog nauwelijks sprak en mij al doende eigen moest maken. En dat allemaal op een leeftijd waarop ik vatbaar was voor ongeveer alles wat zich voordeed, de wereld in het groot ontdekte, en voluit open stond voor wat anders kon, of moest.

Sinds die intensieve tijd ben ik nog vele malen teruggekeerd naar Parijs, minstens één keer per jaar. Heb vaak gespeeld met de gedachte om er weer te gaan wonen. Heb enkele keren de mogelijkheden serieus onderzocht. Toch niet gedaan. Ook Amsterdam heeft zijn voordelen. En voor wat ik wilde – iets met filosofie – bood Mokum meer gelegenheid dan de Lichtstad. Hoe mooi Parijs ook is, de stad is over het geheel genomen stukken minder experimenteel dan Amsterdam.

Overigens was een van de redenen om niet terug te keren naar Parijs een tamelijk banale: etenstijden. Zoals bij veel Fransen, komt het eten bij mijn vrienden hier meestal niet vóór acht uur op tafel. Heel prettig; het betekent dat ik lange tijd door de stad kan zwerven voordat ik bij hen wordt verwacht. Echter, het betekent ook dat zij 's avonds vrijwel nooit een cursus volgen of naar een lezing gaan, - iets wat in Amsterdam heel gewoon is, omdat de meesten in de regel veel eerder eten en dan de hele avond nog hebben. Een flink deel van mijn werkzaamheden is 's avonds: cursussen, leesgroepen, lezingen. Dat zou in Parijs simpelweg niet kunnen. Moeilijk om dan een leven als filosofische zelfstandige van de grond te krijgen. Ik kon natuurlijk ook iets anders gaan doen, maar wilde ik dat? Ik had de vrijheid om te kiezen, maar was ik bereid om de prijs te betalen?

Anyway, heb ik zin plekken van weleer te gaan bezoeken, om herinneringen op te halen en mij onder te dompelen in decennia verleden?

                                                            ****


Ik stap uit de metro bij Chatelet-Les Halles. Bagage-controle bij de uitgang. Gisteravond had ik reeds militairen op straat gezien. Ik was het bijna vergeten, maar in Frankrijk heerst nog steeds de noodtoestand, uitgeroepen naar aanleiding van de bloedige aanslagen, enkele maanden geleden. Verder weinig van te merken.

Veertig jaar geleden (!) was ik hier voor het eerst. Overal voortgaande verandering, zoals het een grote stad betaamd. Het Forum des Halles ondergaat opnieuw een gedaantewisseling. Dit keer een mengeling van retro en futuristisch, voor zover ik kan zien; alles staat nog in de steigers.

Parijs is grijs en winderig vandaag. Niet echt een uitnodiging om te gaan zwerven door de stad, - iets wat ik hier het liefste doe. Heb een Pariscope gekocht, een wekelijks uitblad (of hoe je het ook wilt noemen), met ruim 160 pagina’s aan exposities, films, concerten etc. Veel is op maandag dicht. Voor winkels vind ik het wat te snel. Het wordt een bezoek aan Centre Pompidou, het museum voor moderne kunst dat ik, toen ik hier woonde, zeer vaak bezocht, zo niet dagelijks, dan toch enkele malen per week. Met name het eerste jaar, toen ik op de kunstacademie zat. Beide zijn op loopafstand van elkaar.



Wat ik er deed? Behalve exposities bezoeken en het plein vóór Beaubourg, waar altijd van alles was te beleven, was ik bezig heel veel in mij op te nemen, en nadenken en schrijven, in de enorme bibliotheek en in het nieuwscentrum met internationale kranten en tijdschriften. En verder, en eigenlijk was dat het belangrijkste: een uitweg zoeken uit een enorme identiteitscrisis, wat niet echt lukte.

Na de breuk met de opvoeding en het geloof van mijn ouders was de wereld zonder gebruiksaanwijzing geworden, zeker op de schaal waarop ik haar in Parijs beleefde. Even onduidelijk was mijn plek erin. Zowel kunst als politiek hielden mij sterk bezig, en dat was ook toen niet zo’n gelukkige combinatie: schoonheid versus rechtvaardigheid, hoe dat te verzoenen? Ik was druk bezig een weg te vinden, maar eerlijk gezegd was ik voornamelijk het spoor bijster...

                                                            ****


In Centre Pompidou een overzichtstentoonstelling van de Duitse kunstenaar Anselm Kiefer. Als er ooit een kunstenaar was voor wie een ‘evenement’ (in de zin van ingrijpende gebeurtenis) de bron van inspiratie is geweest, dan is het wel Kiefer. In elk werk is de oorlog voelbaar.



Geboren in 1945, opgegroeid in een zwaar gehavende omgeving, met overal sporen die herinnerden aan een alles verwoestende ideologie, ontduikt Kiefer niet de gruwelijkheid van het verleden, maar gaat er middenin zitten. In het begin zelfs letterlijk, met gestrekte arm.

Buitengewoon hoe Kiefer met materie weet te schilderen. Dikke lagen verf, teer, stro, zand, lood: hij gebruikt het allemaal om indringende, vaak ongemakkelijke beelden te creëren. (Weinig vrolijke gezichten hier in de tentoonstelling.) Door hun materialiteit, de tastbare poëzie ervan, en vaak ook door hun afmetingen, verliezen de werken gefotografeerd een flink deel van hun zeggingskracht. Zij moeten live gezien worden, ja, meegemaakt!

Indringend ook hoe hij cultuurgeschiedenis het werk in trekt. Er wordt gerefereerd aan Germaanse mythen, aan Duitse klassieken (zoals Goethe en Hölderlin), aan grote filosofen (zoals Kant en Fichte), en dat zonder te moraliseren of met het opgestoken vingertje te gaan preken. Zij huizen in de bossen, in landschappen met een geheugen. Kiefer slaagt erin een hele natie met haar geschiedenis een spiegel voor te houden. ‘Wegen der wereldgeschiedenis’: wat hebben zij teweeggebracht? Of verhinderd?

Opmerkelijk genoeg weet Kiefer daarin te ontsnappen aan anekdotische reductie, terwijl hij tal van beeldelementen bezigt die dat risico lopen. Zoals geschilderde tanks en namen, eierschalen, oud gereedschap, verbrande boeken. De beelden zijn overall te krachtig, en te mysterieus, om tot louter anekdote te worden.



Tekenend is dat ik bij het zien van Kiefer nauwelijks aan de Tweede Wereldoorlog moet denken, maar veeleer aan menselijke destructiviteit, waar wij mensen kennelijk toe in staat zijn, en het lijden dat dat teweeg brengt, ook nu. Dat het werk wel en ook weer niet doet denken aan de gebeurtenissen die Kiefer hebben gedreven in zijn creativiteit is wellicht de kracht van het oeuvre: tijdgebonden en het tegelijkertijd overstijgend. 

Aan het eind verliest het werk enige spanning (is het evenement uitgewerkt?), maar daar hebben we het niet over.

In één van de laatste zalen lees ik dat Kiefer al lange tijd beïnvloed is door een van mijn helden in de beeldende kunst:
‘The shadow of Van Gogh, whose traces Kiefer sought in 1963, seems more present than ever.’
Dat doet me goed.

Wat voor het hele oeuvre geldt: een open wond. Doordrenkt van politiek, zonder politieke kunst te worden.

Wat het bezoek aan de tentoonstelling me leert: voluit in de ervaring gaan zitten, zonder reserve, inclusief ambivalentie, melancholie en pijnlijke of schaamtevolle herinneringen. Plus een herbevestiging van het belang van ingrijpende gebeurtenissen (oftewel ‘evenementen’) voor creatieve vruchtbaarheid en intensiteit, mits je er trouw aan bent.



22 februari 2016

21 februari 2016: Parijs (I)


In de bus, on the road, à Paris: een geweldig gevoel, wederom! Ik hou van het rauwe van reizen. Het liefst met de bus. Trein of vliegtuig mag ook, maar liever de bus. Het tempo is beter voor mijn nieuwsgierigheid, ik zie meer, en het contact met medereizigers ligt meer voor de hand. Oponthoud is okay; eenmaal op weg kan me dat weinig schelen. Het hoort bij reizen.

Evenals de onderbrekingen bij tankstations en relais. Enkele minuten de benen strekken, buiten, bij het koffieapparaat, in het snelbuffet met een broodje. Iedereen is er op weg, in transitie, naar elders, en tegelijk ook aanwezig op de plaats rust.



Tussen Amsterdam en Parijs zijn dergelijke plaatsen niet zo spannend. Nogal afgemeten, clean en voorspelbaar. Het blijft zoeken wat men in het vorige wegrestaurant niet had. (Gevonden: een flan! - het eerste dat ik altijd eet wanneer ik in Frankrijk ben; plus een vers, geurend stokbrood, maar dat is hier niet te vinden.) Buiten Europa zijn dit soort plekken op zichzelf reeds een belevenis: de mensen, de winkeltjes, de etensstalletjes en hun geuren. Ook daar snelle happen, maar dan heel anders dan de Febo-snacks en de cuisine van de Van der Valks.

Zelfs een Croissanterie onderweg kan z’n eigenaardigheden hebben: zonder croissants. Dan maar een stokje brie, gecombineerd met boter en een onduidelijk streepje vlees. Ik heb lekkerder gegeten.

Anyway, het belangrijkste is de ‘esprit du voyage’. Eenmaal in reisstemming is alles anders dan gewoon. Dat geldt zelfs voor de etappes die ik kan dromen. Zoals van huis naar het Centraal Station, op de fiets, langs bekende huizen en het IJ, en verder, met de metro, naar het busstation. Ik ken het allemaal al lang, maar vanochtend nog niet. Reizen doet het alledaags vernis, ook in waarnemen, verdampen.

Het is ook waarom ik het liefst op weg ga met een rugzak. Er is outfit die een stemming versterkt, en het tegendeel. Een koffer op wielen doet me denken aan werkverplaatsingen: van comfortabel en gepland naar comfortabel en geregeld, met tussendoor het juiste schema. Zo’n rijdende koffer heeft voor mij de uitstraling van een weigering. De weigering van avontuur, van verrassing, van het onverwachte. Geen verwelkoming van het onvoorziene, maar gebaande wegen; anders lopen de wielen vast. Het verschil tussen reizen en toerisme.

De buschauffeur denkt er wellicht anders over. Hij doet gewoon zijn werk, en wil op tijd thuis zijn. Als passagier hoef ik me slechts druk te maken over de vraag of ik op tijd zal zijn voor een bed. Op reis is me nog nooit overkomen dat dat niet lukte,

Overigens slaap ik ditmaal bij vrienden. Ik ken hen al heel lang. Meerdere decennia reeds. Met de vriendin heb ik ooit samengewoond. Ik ontmoette haar toen ik was weggelopen van huis en liftend in Parijs aankwam.

Nu ik mijzelf tot herontdekkingsreiziger aan het transformeren ben, staat dit uitstapje in een ander teken dan eerder. Heb nog geen idee wat ik ga doen in Parijs. Ook heb ik het reizen nog nooit zo sterk verbonden aan (zelf)onderzoek en schrijven. Ben benieuwd wat eruit gaat voortkomen.

19 februari 2016

19 februari 2016


Boven het Westerpark krijsende meeuwen
Ochtendzon in de fontein
Met in een stomende vijver eenden
Dobberend





14 februari 2016

13 februari 2016


De middag in de Openbare Bibliotheek doorgebracht met mijn zoontje, elk met een thema om te onderzoeken. Hij wilde zich verdiepen in mythische dieren en vond al snel een rijk geïllustreerd boek boordevol fantastische wezens van over de hele wereld. Ik begon mijn speurtocht met Odysseus, met in gedachte het prachtige gedicht van Kaváfis ‘Ithaka’:

Als je op je tocht naar Ithaka vertrekt,
smeek dat je weg heel lang mag zijn,
vol avonturen, vol ervaring.
De Laestrygonen en de Cyclopen,
en de toornige Poseidon moet je niet vrezen;
zulke wezens zul je nooit vinden op je weg,
als je denken hoog blijft, als een uitgelezen
bewogenheid je lichaam en je geest bezielt.
De Laestrygonen en de Cyclopen,
de woeste Poseidon zul je niet ontmoeten,
als je ze niet met je meedraagt in je ziel,
als je ziel ze niet voor je ogen plaatst.

Smeek dat je weg heel lang mag zijn.
Dat er vele zomerse morgens zullen zijn
waarop je, met wat een voldoening, wat een vreugde
zult binnengaan in voor het eerst aanschouwde havens;
en dat je moogt vertoeven in phoenicische stapelplaatsen,
en daar goede waren kopen kunt,
parelmoer en koralen, amber en ebbehout,
en zinnestrelende parfums van elke soort,
zo overvloedig als je kunt zinnestrelende parfums;
en dat je naar veel steden in Egypte gaan moogt
om te leren en te leren van de wijzen.

Houd altijd Ithaka in je gedachten.
Daar aan te komen dat is je bestemming.
Maar overhaast de reis volstrekt niet.
Beter dat die vele jaren duren zal,
en dat je, oud al, landen zult op het eiland,
rijk met alles wat je onderweg hebt gewonnen,
niet verwachtend dat Ithaka je rijkdom geven zal.
Ithaka gaf je de mooie reis.
Zonder dat eiland was je niet op weg gegaan.
Verder heeft het je niets meer te geven.

En als je het armelijk vindt, Ithaka misleidde je niet.
Zo wijs als je bent geworden, met zoveel ervaring,
zul je begrepen hebben wat Ithaka’s betekenen.

Over Odysseus was niet veel méér te vinden dan het bekende verhaal, in meerdere versies en beschouwingen, inclusief speurtochten naar de ‘oorspronkelijke’ reis en de wereld van Homerus, - niet iets wat mij nu interesseert. Het thema dat voor de komende tijd op mijn aandachtsagenda staat – wanneer werk het me toestaat – is ‘ontworteling, vrijheid & existentiële migratie’. Ik weet niet goed hoe op gang te komen, te meer daar mij nauwelijks literatuur bekend is over dit onderwerp. Wel over vrijheid, uiteraard, maar niet in combinatie met de andere twee. Daarom dacht ik, laat ik beginnen met de ‘vervreemding’, in avontuur en reizen.

Om meer in de sfeer te komen, zocht ik vervolgens boeken over Alexander de Grote, over Marco Polo, Columbus en ontdekkingsreizigers, tot en met Darwin en zijn reis op de Beagle, en de reisverhalen van Cees Nooteboom. Spannende werelden! (Hoe dit te verbinden met denken? Avontuurlijk denken!) Groot contrast met de plek waar ik mijn onderzoekje deed, de bibliotheek. Goed voor de inspiratie, evenwel.

Hoe verder?




08 februari 2016

7 februari 2016: Stedelijk Museum


Op bezoek in het Stedelijk. Ik was er met zoonlief. Niet zo lang dus, maar toch, voor zijn (spirituele) opvoeding niet onbelangrijk, dit maandelijkse bezoek aan een museum of iets anders met kunst.

Er lopen op dit moment twee exposities. Een overzichtstentoonstelling van een Duitse kunstenaar, ‘Isa Genzken: Mach Dich Hübsch!’ En een tentoonstelling met werk van kunstpionier, verzamelaar en uitgever: ‘Seth Siegelaub: Beyond Conceptual Art’. Beide nogal ongemakkelijk. Ik weet nog niet wat er van te vinden; binnenkort nog maar eens. Eerste indruk: nogal verstandelijk. Vooral het werk van Genzken deed me denken aan werk dat ik ooit zelf maakte en waar ik met de blik van nu weinig affiniteit meer mee heb: te bedacht.




Zoonlief vermaakte zich wel. Hij verzon een opdracht: een half uur door de zalen lopen en foto’s maken van (maximaal vijf) werken die je leuk of interessant vindt; ieder apart, en daarna bij een drankje aan elkaar laten zien wat je is opgevallen. Met Michael Jackson, Donald Duck en een faraobuste verwerkt in de beelden van Genzken wist hij waar hij ging kijken om er een foto van te nemen!

Terwijl ik door de zalen van het Stedelijk zwierf, viel me in dat vrijheid en kunst veel met elkaar te maken hebben, in mijn beleving althans, - een uitstekend aanknopingspunt dus voor het verder onderzoeken van het evenement dat ik nu onderhanden heb, en waarin vrijheid een hoofdrol speelt.

Mooi, die vruchtbaarheid van evenementen wanneer je ze gaat onderzoeken. Terwijl ik gisteren nog niet wist hoe het verder zou gaan, dient zich vandaag onverwachts een vervolg aan!



06 februari 2016

6 februari 2016: Exodus, vrijheid & existentiële migratie

Hoe 'werkt' een gebeurtenis wanneer zij onbewust dan wel bewust de regie heeft?

Opmerkelijk dat ik pas achteraf zie hoe de keuze van mijn onderwerp (voor de lezing), en met name hoe ik het heb uitgewerkt, gerelateerd is aan belangrijke gebeurtenissen in mijn jeugd: de breuk met het godsgeloof waarin ik door mijn lieve ouders werd opgevoed, dat er enkele jaren later, toen ik 17 was, toe leidde dat ik wegliep van huis. Hoe komt het dat ik dat niet onmiddellijk zag? Was het te vanzelfsprekend? Was het verdringing? ‘Wilde’ ik het er publiekelijk niet over hebben? ‘Vond’ ik dat ik er in mijn huidige leven niet meer mee te maken had? – terwijl dat overduidelijk nog wel het geval is, zeker nu ik me weer bewust word van de link!

Nog opmerkelijker is dat de bewuste koppeling aan ingrijpende gebeurtenissen in mijn jeugd (een gebeurtenis die je met Badiou een ‘evenement’ zou kunnen noemen) het onderwerp juist verder openbreekt! Gisteren dacht ik nog dat ik het er voorlopig wel mee had gehad. Ik had mijn gedachten tot het uiterste uitgewerkt, op dit moment, en misschien dat ik er later nog op terugkom, maar het leek me wel even genoeg. Over naar een volgend onderwerp.

Echter, vanochtend, wederom in bed, viel me in dat er nog wel degelijk het een en ander te exploreren valt. Niet door het te koppelen aan godsdienst en/of atheïsme (een onderwerp gerelateerde exploratie), maar door het te koppelen aan de gebeurtenissen in mijn jeugd (een evenementiële exploratie). In het uitwerken van de impact van die gebeurtenissen speelde godsdienst en het afscheid nemen ervan een hoofdrol, maar er was meer.

Het eerste wat me te binnen schoot was vrijheid. Er was ontegenzeglijk sprake van een ervaring van vrijwording, van in opstand komen tegen macht, zowel ideologisch als patriarchaal, van losmaken, van een beweging naar vrijheid, - zo heb ik het althans ervaren, zeker toen ik wegliep van huis en uiteindelijk in Parijs belandde.

En ja, dacht ik, dat is uittocht, een exodus. Vrijheid gebeurt niet zomaar. Het ontstaat in een uitbreken en het zoeken van een eigen weg, in mijn geval althans, - nog een thema om bij stil te staan.

En waar leidde dit alles toe? Wel, tot een proces dat je zou kunnen samenvatten met het codewoord ‘existentiële migratie’. Fysiek ben ik dan wel nauwelijks geëmigreerd, maar in levensbeschouwelijke zin zeer zeker wel. Dit thema heeft mijn leven sindsdien vrijwel onophoudelijk beheerst. Niet zozeer op zoek naar een plek om mij thuis te voelen, maar zoeken mij thuis te voelen in het leven, waar ook, - wat om een 'weten' schreeuwde. Dit ging niet vanzelf. Het vergde veel en langdurig omdenkwerk, aan de hand van nieuwe ervaringen, met behulp van andere concepten en perspectieven. Ontworteling, maar dan omgekeerd. Mijn 'zit in het leven' is niet echt veranderd, wel het bijbehorende verhaal. Er verandert dan niets, en tegelijk alles... 

Gespeeld via de band van een levensgebeurtenis komen dus hele andere onderwerpen in het vizier dan wanneer een inhoudelijk onderwerp het uitgangspunt is. In het laatste geval, wat betreft godsdienst en atheïsme, was ik er even klaar mee. Door te relateren aan belangrijke (jeugd)ervaringen, en hoe deze te denken geven, ontvouwt zich een caleidoscoop aan nieuwe invalshoeken die de moeite waard zijn om te onderzoeken, en waar ik ook zin in heb! Evenementiële ontwikkelingslogica versus thematische, met andere denkbewegingen tot gevolg!

Ahoy! Er valt het een en ander te exploreren! Ik ga weer uitvaren!





Zijn atheïsme en godsdienst verzoenbaar? (lezing)


Wat volgt is de tekst van de lezing zoals ik die 4 februari j.l. heb gegeven in de Hortus Botanicus te Amsterdam. Er komt nog een bijgestelde versie van deze tekst in wording. Dat vergt evenwel nog enige tijd, om het effect van het geven van de lezing te verwerken, inclusief de reacties van bezoekers in het nagesprek.




RELIGIE IN EXTREME TIJDEN: ZIJN ATHEÏSME EN GODSDIENST VERZOENBAAR? Een filosofisch onderzoek


Dames & heren!


1: Inleiding

God is terug van weggeweest. Zoals iedereen die het nieuws volgt kan constateren, is religie terug als bepalende factor in politieke en culturele gebeurtenissen. Voor Europeanen die gewend zijn geraakt aan secularisme is dat nog wennen. In vergelijking met enkele decennia geleden, gaat er geen dag voorbij of er is nieuws waarin religie een hoofdrol speelt. Met name in dogmatische vorm doet zij van zich spreken, wanneer zij politieke acties legitimeert, waarbij andersgelovigen het moeten ontgelden, van bomaanslagen tot en met de installatie van een schrikbewind. Tolerantie krijgt het steeds benauwder; de ruimte voor afwijkende opvattingen dreigt alsmaar kleiner te worden. Ik denk dan niet alleen aan Isis, maar ook aan conservatieve christenen in de VS en aan orthodoxe joden in Israël. In naam van religie wordt er weer strijd gevoerd om de waarheid en de macht. Tegenstanders worden verketterd, of nog erger. Het heeft weinig zin om deze hernieuwde rol van religie te negeren. Het is misschien zelfs gevaarlijk om dat te willen.

Grootste tegenstand tegen deze terugkeer van de religie komt in het Westen vooral van atheïstische zijde. Deze tegenstand is evenwel tamelijk onvruchtbaar, en werkt eerder afstotend, vanwege de felheid en de weinig respectvolle toon waarop de strijd wordt aangegaan. Soms lijkt het erop dat het godsgeloof wordt aangevallen door een atheïsme dat nog fanatieker is dan het geloof dat het bestrijdt. Het is niet vreemd dat de andere zijde zich er weinig gelegen aan laat liggen. Verbetenheid werkt niet uitnodigend. Het is tegenspraak voor dovemansoren.

In de wereld van levensbeschouwingen staan atheïsme en godsdienst tegenover elkaar. Zij presenteren zich als water en vuur. De vraag is of deze tegenstelling noodzakelijk is. Zouden zij niet meer baat hebben bij een dialoog? Enerzijds, om het monotheïsme niet uit te leveren aan zijn meest radicale en dogmatische versie, en anderzijds om het atheïsme tot een aantrekkelijker optie te maken dan het nu is. Vandaar de vraag of atheïsme en monotheïsme verzoenbaar zijn. Zijn zij werkelijk wezensvreemd? Liggen ze misschien in het verlengde van elkaar? Horen ze wellicht tot eenzelfde familie? Over deze vragen wil ik het vanavond hebben.


2.

Laat ik eerst iets zeggen over mijn persoonlijke betrokkenheid. Ik ken beide, zowel godsdienst als atheïsme. Ooit ben ik christelijk opgevoed, in een tamelijk orthodoxe variant, maar dat is lang geleden, en is er weinig van blijven hangen. Ook herinneringen zijn lang geleden. Ik kan niet zeggen dat zij nog opspelen.

Van godsdienst heb ik afscheid genomen. Het duurde even voordat haar invloed wegzakte en vervaagde, maar dat is dan nu toch echt wel het geval. Om deze lezing voor te bereiden, heb ik enig veldwerk gedaan. Onder andere door enkele kerken te bezoeken.

Het is niet zo gemakkelijk om in Amsterdam een functionerende kerk te vinden die ook nog open is op doordeweekse dagen, - hetgeen eigenlijk schandalig is, maar dat terzijde. Toch heb ik er een paar gevonden. Zo ben ik in de Begijnhofkapel geweest. Een mooi kerkje in het hart van de stad, met een priester die bloemen en kaarsen neerzet voor het altaar en met gelovigen die er hun gebeden komen zeggen.

Je kunt er een waxinelichtje aansteken en er ligt een soort gastenboek waarin je je verhaal kwijt kunt. In dat gastenboek las ik het relaas van een vrouw die schreef over haar moeilijkheden om aan de juiste man te komen. Ze hoopte dat de ‘Heer’ haar zou helpen, en troosten. Ze stortte haar hart uit, in nood, en vroeg vergeving voor het afwijzen van mannen die wel verliefd waren op haar, maar niet andersom. Haar smeekbede was aangrijpend.

Ik vroeg mij af: zou ik God als Heer kunnen aanroepen? Zou ik een God kunnen vragen om hulp en troost? Nee, ik kan me niet voorstellen dat ik zoiets zou doen. Hetzelfde geldt voor de gebeden die ik er hoorde. Ik zou ze niet over mijn lippen kunnen laten komen, zonder te denken dat ik hypocriet bezig ben.

Het viel me op hoe vreemd het me allemaal was geworden. Geen nostalgie, noch een terugverlangen naar verloren geborgenheid, of iets dergelijks. Daarvoor is de geesteswereld van de godsdienst voor mij te ongeloofwaardig geworden.

Evenmin heb ik nog last van ‘rode lappen’. Bij de woorden ‘God’, ‘ziel’ of ‘hiernamaals’ raak ik niet meer in een staat van gealarmeerde irritatie. Het is eerder dat ik benieuwd ben geraakt waar die woorden voor zouden kunnen staan, en waarom ze voor godgelovigen zo’n grote betekenis hebben. Het is een van de redenen waarom ik het thema atheïsme/godsdienst aan het onderzoeken ben.

Wat atheïsme betreft, officieel zou je mijn positie zo kunnen noemen. Ik ga er van uit dat er niet zoiets bestaat als een God in de monotheïstische zin; hetzelfde geldt voor het bovennatuurlijke. In dat opzicht ben ik geen agnost, maar een atheïst. Maar eerlijk gezegd heb ik nooit veel affiniteit gehad met deze aanduiding. Te zeer louter negatief. Atheïsme leeft van de ontkenning. ‘Atheïst’ zegt vooral wat je niet bent, namelijk: je bent geen theïst. Okay, maar wat dan wel? Ik vind ‘atheïsme’ teveel eer voor wat ik afwijs. Ik voel mij meer op mijn gemak bij de term ‘seculier’. ‘Seculier’ komt van het Latijnse ‘saeculum’ en staat voor: eeuw, tijd, aards leven, wereld. Dat bevalt me wel: levenliefhebbend, de tijdelijkheid van het leven aanvaardend, en de aarde trouw. Als seculier ga ik voor het aardse leven. Kan ik dan zeggen dat ik atheïst ben? Ja, als ik zou weten wat ermee bedoeld wordt.

Atheïsme, en meer in het algemeen secularisme, ervaar ik als een mager alternatief voor godsdienst. Ik snap waarom het nauwelijks aantrekkingskracht uitoefent. Het is vooral veel niet. Gemeenschappelijk aan alle vormen van atheïsme is de afwijzing van een bovennatuurlijke werkelijkheid, inclusief een transcendente God en een hiernamaals. Okay, in deze afwijzing kan ik mij vinden. Maar waar staat het voor in positieve zin? En hoe zou het zichzelf aantrekkelijker kunnen maken?

Deze vraag is de belangrijkste reden waarom ik me reeds lange tijd bezig houdt met levenskunst, die ik opvat als een seculiere spiritualiteit. Maar daarvoor geldt iets soortgelijks: wat is levenskunst méér dan een set tips en adviezen waarmee het persoonlijke leven kan worden opgeleukt? Nu druk ik me somber uit, maar toch. Levenskunst heeft over het algemeen weinig vlees op de botten. Eerlijk gezegd ben ik enigszins teleurgesteld geraakt in de potentie ervan, zeker nu het een modewoord is geworden en elk zichzelf respecterend lifestyle magazine er aandacht aan besteed. Levenskunst heeft een hoog gehalte gekregen van ‘leuk’, ‘mooi’ en ‘hip’. Het is het positivisme van een kleurenkatern.


3.

Hoe kan het anders? Ik vraag mij af of atheïsme niet veel zou kunnen leren van zijn doodsvijand, de godsdienst. Exploreert godsdienst ons menszijn niet op veel grotere diepten dat de oppervlakkige vrijheid/blijheid die veel van het gangbare atheïsme kenmerkt? En is godsdienst niet een set aan tradities waarin gedurende millennia velen hun levenswijsheid, medemenselijkheid en creativiteit hebben geïnvesteerd? Ik ben benieuwd wat een welwillende doch kritische dialoog tussen beide zou kunnen opleveren.

Andersom zou het kunnen dat godsdienst een flinke dosis atheïsme zou kunnen gebruiken, als permanente opfriscursus. Het atheïsme heeft de afgelopen eeuwen een stevig kritisch potentieel ontwikkeld. Godsdienst zou hier baat bij kunnen hebben, met de vraag: waar gaat het eigenlijk om in de dienst aan God? Is God iets? Is Hij iemand? Is God misschien niet veeleer niets van al hetgeen over God gezegd wordt? En wat betekent dat dan voor hetgeen in naam van God wordt geëist en gelegitimeerd?

In het Boeddhisme heeft men daarvoor een mooi beeld: de vinger die naar de maan wijst. Alleen een hond en een dwaas blijven kijken naar de vinger. Zijn veel godsdienstige twisten niet een strijd om de vinger?

Anyway, mij lijkt dat godsdienst en atheïsme veel aan elkaar zouden kunnen hebben. Ik vermoed zelfs dat zo’n diepgaande tegenstelling als die tussen godsdienst en atheïsme buitengewoon verfrissende en nieuwe inzichten zou kunnen opleveren, als we zouden proberen om de tegenstelling aan te gaan. In plaats van ons in de eigen comfortzone te verschansen, waarbij we de andersdenkende met rust laten, omwille van de lieve vrede, zouden we er ook voor kunnen kiezen om ons te laten verontrusten door de ander. We zouden erdoor tot een dieper verstaan van menszijn kunnen komen. De vraag is: hoeveel tegenstrijdigheid kunnen we aan? Zijn we bereid om de spanning uit te houden en niet al te snel op te lossen?

Een verzoening van atheïsme en godsdienst is minder vreemd dan het lijkt. In het Hindoeïsme, bijvoorbeeld, bestaan beide varianten gebroederlijk naast elkaar. Zoals bekend, is het godenrijk van het Hindoeïsme zeer druk bevolkt. Naast enkele hoofdgoden, zoals Shiva, Vishnu en Ganesha, worden tal van andere goden en godinnen vereerd. Voor elk wat wils. Behalve dit geloof in goden, kent het Hindoeïsme ook een non-theïstische variant, de Advaita Vedanta. In deze filosofisch-religieuze stroming wordt uitgegaan van één werkelijkheid, het Brahman, en ook het menselijk zelf, het atman, maakt er deel van uit. Het komt erop aan je dit te realiseren. In het Hindoeïsme is er geen animositeit tussen beide opvattingen. Uitgangspunt is het religieuze temperament dat per persoon kan verschillen. De ene benadering past iemand nu eenmaal beter dan de andere. Er is geen reden om elkaar te verketteren.

Mijn vraag is: zou zoiets ook mogelijk zijn in de wereld van het monotheïsme? Het atheïsme is immers een kind van deze wereld. Zou het Christendom, als het monotheïsme waar wij het meest vertrouwd mee zijn, te verzoenen zijn met atheïsme? In het ideale geval geeft het monotheïsme zijn alleenrecht op religiositeit op, en erkent het atheïsme dat het kan worden opgevat als een filosofisch-religieuze variant binnen een meerkleurig en ruimgeestig domein.


4.

Vraag is nu: hoe zou zo’n verzoening tot stand kunnen komen? Wat voor ingang zouden we daarvoor moeten zoeken?

In Europa is het gebruikelijk geworden om de weg van het pragmatisme te kiezen. Daartoe wordt elke inhoudelijke confrontatie vermeden. Om levensbeschouwelijke twisten te voorkomen, of te beëindigen, worden hete hangijzers uit de weg gegaan. Zoals het bestaan van God, de onsterfelijkheid van de ziel, en eeuwige zaligheid. Over dit soort kwesties hebben we het niet. En dat blijkt in de praktijk ook heel goed uit te pakken. Door de leef- en denkwijze van andersdenkenden te tolereren, zonder erop in te gaan, behouden we de vrede. Nadeel is evenwel dat we elkaar met rust laten. We worden niet meer uitgedaagd door werkelijk andere levensvisies, en missen de kans om tot diepere inzichten te komen.

Met deze gewoonte wil ik breken. Niet om de weg vrij te maken voor nieuwe twisten, maar om met elkaar verder te komen, elk op zijn eigen terrein. Het gaat me er dus niet om tot een fusie te komen, maar om zich aan elkaar te vormen en te scherpen. En wellicht leidt het ook tot een ‘samensmelting van horizonten’, waardoor we ruimte bieden aan anderszijn. Ik wil dus wél gaan voor de inhoud, en niet louter voor pragmatische onverschilligheid.

Hoe wil ik dat doen? Ik wil enkele thema’s onder de loep nemen die tot de kern van godsdienst behoren en die door atheïsten worden verworpen. Is het mogelijk om daarin tot gemeenschappelijkheid te komen? De thema’s die ik wil onderzoeken, zijn: ‘religie’, ‘geloof’ en ‘God’. Is het werkelijk zo dat atheïsme en godsdienst op deze punten radicaal van elkaar verschillen? Gaapt er werkelijk een onoverbrugbaar ravijn tussen atheïsten en godgelovigen? Valt er nergens een brug te slaan?

Mijn uitgangspunt is niet theologisch of wetenschappelijk, maar antropologisch: hoe zitten wij als mens in elkaar, zodanig dat deze kwesties voor ons existentieel relevant zijn? God laat ons niet onverschillig. Hoe kan dat? Wat is de antropologische mogelijkheidsvoorwaarde daarvoor? We zijn immers allemaal mensen. Als voor mijn menszijn bepaalde ervaringen en opvattingen uiterst belangrijk zijn, hoe zouden ze dat dan niet voor een ander kunnen zijn? Als godgelovigen sterk hechten aan een aantal opvattingen, zijn deze opvattingen dan volkomen vreemd aan atheïsten? Als dat werkelijk zo zou zijn, dan zou dat betekenen dat er in feite twee soorten mensen bestaan: godgelovigen en de anderen. Is dat werkelijk vol te houden? Zouden beide niet op z’n minst vragen, behoeften en verlangens gemeenschappelijk moeten hebben? Op deze vragen etc geven beide misschien uiterst verschillende antwoorden, maar dat sluit niet uit dat er een gemeenschappelijke grond is. Het is een kwestie van voldoende diepte, en daar kunnen we alleen geraken met de nodige inleving en intelligentie, - waarbij ik intelligentie opvat als het vermogen om tussen de regels door te lezen en woorden niet alleen maar letterlijk te nemen. Mijn uitgangspunt veronderstelt dus de bereidheid om elkaar te ontmoeten als mens. Dit gaat verder dan het detecteren van ideologische verschillen.

Ik ga dus op zoek naar een gemeenschappelijke grond, wat betreft religie, geloof en God. Inzicht in het gemeenschappelijke zou een brug moeten kunnen slaan tussen de twee kampen. En misschien leidt het zelfs tot een verzoening van de vijandelijkheden over en weer. Dat is althans mijn inzet.


5.

Religie
Laten we beginnen met ‘religie’. Wat daaronder te verstaan?
Religie vat ik op als ruimer dan godsdienst. ‘Godsdienst’ is qua woord duidelijk: in een godsdienst gaat het om het dienen van een god of goden. ‘Religie’ gaat terug op het Latijnse ‘religare’ dat verbinden of herverbinden betekent. De vraag is: met wie of wat wil je je verbinden?

Een van de mogelijkheden is om je te verbinden met een god of het goddelijke. Maar er zijn ook andere mogelijkheden. Je kunt je verbinden, of herverbinden, met meerdere ‘zaken’: als geest met het eigen lichaam; als familielid met voorouders; als individu met een gemeenschap; als mens met de natuur; als aardebewoner met het al.

Je zou kunnen zeggen dat alle godsdiensten een religie zijn, maar niet alle religies een godsdienst. Het boeddhisme, bijvoorbeeld, is non-theïstisch. In sommige vormen van boeddhisme is sprake van goden (meestal overgenomen uit de locale traditie), maar zij spelen niet meer dan een bijrol. Terwijl boeddhisme toch duidelijk gerekend wordt tot de wereldreligies. De religieuze vraag gaat dieper dan de godsdienstige.

Door deze ontkoppeling zouden atheïsten binnenboord gehaald kunnen worden. Ook zij zouden zich de vraag kunnen stellen: met wie of wat wil ik mij verbinden? Misschien niet met een God, maar met de natuur, bijvoorbeeld.


Geloof
Wat is geloof?
Geloof wordt vaak opgevat als een niet-zeker-weten, in de zin van: ik geloof van wel, maar weet het niet zeker. Dat is een modern westerse invulling van ‘geloof’, ingegeven door het weten van wetenschap. Dit wetenschappelijke weten is de maatstaf, en het geloof wijkt daar van af.

Voor een beter en breder begrip van ‘geloof’ zou ik terug willen naar het Griekse woord waar ‘geloof’ de vertaling van is, nl ‘pistis’. En dat betekent behalve ‘geloof’ en ‘overtuiging’ eerst en vooral: vertrouwen. Zo gezien bestaan er geen ‘ongelovigen’. Immers, wie kan beweren zonder vertrouwen te kunnen? Wel of niet geloven wordt zo tot een onzinnige tegenstelling.

De geloofsvraag wordt dan de vraag: op wie of wat vertrouwen we? Met deze vraag wordt iedereen aangesproken, niet slechts degenen met een bepaald godsgeloof. Vertrouwen is een alledaagse zaak (en staat scherp tegenover angst).

Ongemerkt zijn ons handelen en onze verwachtingen doortrokken van vertrouwen. Alledaags is het nauwelijks een vraag, behalve wanneer iets niet meer werkt of verandert (bijv wanneer een gebruiksvoorwerp kapot is, wanneer we ziek zijn, of wanneer iemand ons ontvalt) of wanneer iemand zich niet houdt aan wat van hem of haar wordt verwacht.

Vertrouwen wordt een kwestie van geloof wanneer de vraag opdoemt naar de grond voor vertrouwen. Antwoorden op deze vraag kunnen grondig verschillen: de natuur, de wetenschap, de mensheid, en ook God.


God
Nu komen we wellicht bij het heetste hangijzer, omgeven met de meeste ‘rode lappen’: God. Wie of wat is God? Waar staat ‘God’ voor?

In het monotheïsme is een hoofdrol weggelegd voor God, en wel één God. In onze cultuur zijn wij gewend geraakt aan de monotheïstische opvatting van ‘God’, namelijk als de ‘gans andere’. Dan is God iets anders dan zijn schepping: de aarde, wij, de kosmos, etc. Hij is de schepper ervan. Schepper en schepsel zijn wel op elkaar afgestemd, maar zijn niet hetzelfde. Er is sprake van een twee-eenheid, niet van een eenheid.

Er is echter ook een andere invulling van ‘God’ mogelijk, en in de Westerse cultuur kennen we die sinds de Stoïcijnen, ruim tweeduizend jaar geleden. Zij vatten God op als een andere naam voor natuur, welke bovendien redelijk van aard is. God = Natuur = Rede. In die opvatting is God een van de woorden waarmee het Al wordt aangeduid.

Je zou kunnen zeggen:
. natuur als het Al zoals het zich aan ons voordoet en als hetgeen wij zintuiglijk kunnen waarnemen;
. rede als de wetmatigheden die het Al doortrekken (denk aan onze natuurwetten, zoals zwaartekracht etc);
. en God als het Al wanneer we het vieren.

We kennen deze opvatting ook in iets modernere versie: namelijk die van Spinoza. Hij heeft de Stoïcijnse godsopvatting overgenomen, en deze opnieuw doordacht, - een soort renaissance van de Stoa in modern-wetenschappelijke vertaling en herschepping. Voor Spinoza zijn God en de natuur hetzelfde: Deus sive natura. God is het Al waarbuiten niets bestaat. Hij noemde zich dan ook nadrukkelijk geen atheïst, en met reden: ook hij ging uit van een God, maar dan anders opgevat. Daartoe hoefde hij slechts een godsopvatting te hernemen die in de Europese filosofie nu al zo’n twintig eeuwen bestaat.

Deze godsopvatting, waarin God hetzelfde is als de natuur, zou ik de filosofische willen noemen, in onderscheid met de monotheïstische godsopvatting, waarin God juist ‘iets’ anders is dan de natuur.

Met de filosofische godsopvatting kan ik heel goed leven: God als het bestaan wanneer wij het vieren. God als een naam, een aanroepnaam, voor het bestaan, voor hetgeen waarbuiten niets bestaat, ook geen gedachte. God als idee, die ook aangeroepen kan worden, willen we het bestaan vieren. Er zijn wellicht ook verschillen aan te geven, maar daar is het nu niet de gelegenheid voor.

Wanneer we een meervoudige opvatting van God hanteren, inclusief de stoïcijns-spinozistische, is er dan nog reden om zich te afficheren als atheïst? Zouden atheïsten zoals Dawkins en Harris het oneens zijn met deze godsidee? Ik zou bijna zeggen: kunnen ze het er wel mee oneens zijn? Hooguit kunnen ze tegen de benaming van het Al als God zijn. Maar waarom zouden ze?

Waar de huidige atheïsten tegen zijn, en dat geldt ook voor mij, is het geloof in een bovennatuurlijke wereld. Maar is dat een noodzakelijk struikelpunt?

De vraag die ik zou willen opwerpen: wat is de gemeenschappelijke vraag of behoefte die ten grondslag ligt aan de twee invullingen van ‘God’? Is dat wellicht de behoefte aan een ordenend principe? Is het de vraag hoe al onze ervaringen, kennis, herinneringen, verlangens etc samenhangen? Is God het ultieme antwoord op ons vermogen tot vragen stellen überhaupt? Ik ben er nog niet uit, maar dat doet niets af aan de mogelijke coëxistentie van twee heel verschillende godsopvattingen.


6: veldwerk, NeMo

Na deze conceptuele analyse zou ik willen kijken of we hiermee verder komen. Betekent het ook dat de religiositeit van de atheïst er hetzelfde uitziet als die van de godgelovige?

Zoals gezegd, heb ik enig veldwerk gedaan. Ik ben op plekken geweest die als het ware de veruiterlijking zijn van godsdienst en atheïsme. Deze plekken heb ik bezocht om mijn ideeën aan een eerste test te onderwerpen. Zo ben ik in enkele kerken geweest, en ook in het science center NeMo.

Misschien bent u ook al eens in NeMo geweest. In ieder geval kent u de locatie: het grote groene schip dat uit de golven oprijst vlakbij het Centraal Station. Atheïsme beroept zich vaak op wetenschap. Dus dacht ik, laat ik een bezoek brengen aan dit Science Center. Ik ben er al vaak geweest, samen met mijn zoontje. We vinden het allebei een fascinerende plek, en dat lijkt ook voor vele anderen te gelden; het is er altijd druk. Het NeMo bestaat uit vier verdiepingen met tal van proefopstellingen, waarmee je al doende kennis maakt met het wetenschappelijk bedrijf en wat men allemaal reeds heeft ontdekt en onderzocht. Uiteraard is het niet meer dan een hap uit de enorme taart die wetenschap heet. Zeer de moeite waard!

Kun je zeggen dat de thema’s die we hier onderzoeken ook een rol spelen in wetenschap? Dat lijkt me ontegenzeglijk het geval, zij het niet expliciet.

In wetenschap, en dat geldt ook voor ons moderne mensen die doordrongen zijn het wetenschappelijke wereldbeeld, viert het vertrouwen in de natuur en haar wetten hoogtij.

De Middeleeuwen was dit vertrouwen vreemd. Men ging er van uit dat wonderen de werkelijkheid onvoorspelbaar maakten, en wie uitgaat van wonderen, gaat ervan uit dat natuurwetten niet altijd gelden; God kan er op inbreken. Men hield het zelfs voor mogelijk dat de zon een tijdje stil zou kunnen staan, zoals gebeurt in een van de bijbelverhalen.

Wetenschap vertrouwt erop dat natuurwetten altijd van kracht zijn, zonder uitzondering. Dit vertrouwen is niet per se onderwerp van onderzoek, maar het is impliciet in alles wat in wetenschap wordt gedaan, en ook in het gebruik dat wij ervan maken. Zonder dit vertrouwen zouden wij moeten vrezen dat apparaten plotseling en om onverklaarbare redenen ermee zouden kunnen ophouden. Natuurlijk kunnen apparaten er mee ophouden, maar als dat gebeurt, dan gaan wij er van uit dat er een oorzaak kan worden aangegeven, ook al kennen we die niet. Zo niet, dan zou een lift zomaar opeens naar beneden kunnen vallen, evenals een vliegtuig. Computers zouden zomaar opeens pauze kunnen houden, waardoor kerncentrales kunnen ontploffen of bommen opeens afgaan. Ons vertrouwen in de natuur en in de wetenschap die haar onderzoekt is enorm, ja grenzeloos. Is het daarmee ook een geloof?

Iets soortgelijks geldt voor God, opgevat als het Al dat beheerst wordt door wetmatigheden, - u weet wel, de God van Stoa en Spinoza. Wetenschappers doen niet anders dan uitgaan van deze God, oftewel de Natuur. Maar geloven ze daarmee ook in God?

Tenslotte religie. Is er in het bedrijven van wetenschap sprake van een zich verbinden? Zou je kunnen zeggen dat een wetenschappelijk onderzoeker zich in zijn onderzoek verbindt met hetgeen hij onderzoekt? Afgaand op het enthousiasme en de intensiteit waarmee bezoekers van NeMo opgaan in het doen van onderzoekjes, kun je zeker zeggen dat er sprake is van verbinding. Maar ook hier de vraag: is er daarmee ook sprake van religie?

Kortom, is een bezoek aan NeMo te beschouwen als deelnemen aan een religieuze bijeenkomst? Nee, iedereen zou ertegen protesteren om het zo te noemen. Wat is er nog meer voor nodig? Je kunt je ook afvragen of de religiositeit van meer filosofisch ingestelde mensen, zoals veel atheïsten, wel op dezelfde manier moet worden vormgegeven als die van godgelovigen. Heeft een filosofische God een kerk nodig?


.7: conclusie

Ik kom aan het einde van mijn verhaal. Welke conclusie zouden we kunnen trekken?

Door de begrippen ‘religie’, ‘geloof’ en ‘God’ opnieuw te doordenken, te herbronnen, en aldus te verruimen, zijn een aantal kwesties minder onoverbrugbaar geworden dan zij op het eerste gezicht leken. Zoals ‘God’ een acceptabel concept zou kunnen zijn voor een atheïst, mits filosofisch geduid, zo zou ook ‘religie’ dat kunnen zijn. Immers, religie betekent niet per se godsdienst. De vraag is waarmee ik mij wil verbinden, of herverbinden. Wellicht dat een atheïst daar een ander antwoord op geeft dan een monotheïst, maar hun intentie is vergelijkbaar, en daarmee zou een gesprek mogelijk zijn.

Dat geldt ook voor geloof, opgevat als oervertrouwen. Hier is eveneens een vraag die voor gemeenschappelijkheid zorgt: op wie of wat vertrouwen wij in de grond? Met verschillende antwoorden als mogelijkheid.

Op alle drie de punten is er qua intentie verwantschap, zij het anders ingevuld.

Er lijkt dus een brug mogelijk tussen monotheïsme en atheïsme, mits we een aantal concepten die eenzijdig worden toegeschreven aan, [of toegeëigend door,] het monotheïsme, worden begrepen in hun algemeen menselijkheid. Beide hebben een aantal intenties gemeen. Op basis daarvan zou een uitwisseling mogelijk kunnen/moeten zijn.

Het is aannemelijk[er] dat mensen qua ervaringsbereik niet fundamenteel verschillen, wanneer het aankomt op oervertrouwen (‘geloof’) en zich (her)verbinden (‘religie). Het lijkt me eerder een kwestie is van bereidheid, om het gemeenschappelijke te willen zien tussen godgelovigen en andersgelovigen. Wel is het dan nodig om voorbij gefixeerde duidingen van begrippen en verhalen te geraken. Het vergt enige inspanning.

Het atheïsme dat slechts gaat voor (wetenschappelijke) rationaliteit is even beperkt als het godsgeloof dat zich opsluit in geloofswaarheden. Waar het op neer komt, is dat we elkaar de ruimte geven, en de bereidheid om die ruimte onbezet te houden.

Ik heb geprobeerd om enkele bruggen te slaan tussen twee levensopvattingen die doorgaans lijnrecht tegenover elkaar staan, atheïsme en godsdienst. Beide zouden baat kunnen hebben bij een dialoog. Atheïsme zou er bij kunnen winnen, door zich kritisch doch welwillend in te laten met de godsdienstige tradities, en zou zich zo aantrekkelijker kunnen maken. Godsdienst zou kunnen worden behoed voor de valkuil van dogmatisme, door zich kritisch te laten bevragen door atheïsten.

En verder ben ik benieuwd naar uw mening over de vraag of atheïsme en godsdienst met elkaar te verzoenen zijn, en of dat wenselijk is.


05 februari 2016

5 februari 2016: Hortus Botanicus


Gisteravond mijn lezing gehouden in de Hortus Botanicus. Het was allemaal georganiseerd door mijn vriendin, die dat uitstekend heeft gedaan! Ik ben er erg blij mee. Er kwamen ruim 20 mensen op de lezing af: vrienden, bekenden en enkelen die ik nog niet eerder had gezien.

Ik heb mijn verhaal gehouden en na de pauze hadden we een vruchtbaar gesprek over godsdienst en aanverwante zaken. De avond eindigde met een borrel in het café van de Hortus. Een prachtige locatie!

Van het voorbereiden en geven van de lezing heb ik veel geleerd, en het suddert allemaal nog door. Op deze weblog zal ik hierna ook de tekst zetten, zoals ik die gisteravond heb voorgelezen, - wat een nieuwigheid voor mij was, omdat ik presentaties doorgaans losjes en al improviserend doe, aan de hand van enkele aantekeningen en met veel ruimte voor interactie. Dit keer niet dus. Het bood mij de mogelijkheid om precies te kunnen zijn in wat ik wilde zeggen. Het vergt nog enige oefening om dit voorlezen op een soepele manier te doen. Iets voor de volgende keer!




Het voordeel van een logboek als dit is dat het me ‘dwingt’, op een stimulerende wijze, om verder te gaan en door te zetten. Soms is het nodig om de macht der gewoonte, en met name die van eerdere gewoontes, een loer te draaien. (Zelfmotivatie gaat niet altijd vanzelf.)

En belangrijk voor het inhoudelijke proces: door iets te zeggen realiseer ik me vaak pas wat ik wil zeggen en waarom. Dan ontdek ik al doende waar het me om te doen is, gedreven door een scherpe en tegelijk vage intuïtie die dan tot gestalte komt. En dat gebeurt niet zelden ook nog eens achteraf, in een naijlende beweging van (zelf)bewustwording. Het krachtigst werkt dit wanneer het ook publiekelijk gebeurt. Zoals gisteravond, in het geven van een lezing, of in het schrijven van een weblog. Dat werkt verplichtend en intensiveert.

Ik had me bijvoorbeeld helemaal niet gerealiseerd dat de richting die mijn onderzoek voor de lezing had genomen, sterk was bepaald door een ingrijpende jeugdervaring, toen ik wegliep van huis en de gevolgen die dat heeft gehad voor mijn leven in de daaropvolgende jaren. De keuze van mijn aandachtspunten blijkt direct aan dit gebeuren gerelateerd. (Godsdienst en atheïsme, en niet gnosis, MRB, humanisme of marxisme, bijvoorbeeld, wat gezien het onderwerp ook heel goed aan bod had kunnen komen.) Het is niet vreemd, maar het drong pas tot me door toen ik vanochtend in bed nadacht over de gegeven lezing en de reacties erop. Het effect van expressivisme!

En wat ik ontdek: schrijven is geweldig, wanneer het onmiddellijk gebeurt, heet van de naald, recht uit het hart, wanneer het (nog) brandt in mijn gemoed! En het risico nemen van (te) lyrisch worden. (Lyrische filosofie, kan dat?) Daarvoor ruimte en gelegenheid creëren de komende tijd, als vitaal onderdeel van mijn (her)ontdekkingsreis!