I.
Het leven heeft in zichzelf geen zin. De zinvraag is
afhankelijk van degene die het leven als zinvol of zinloos kan ervaren en die
in staat is tot het stellen van de vraag naar zin. Zonder de mens is er geen
sprake van zin.
II.
Normale, fatsoenlijke mensen zijn goed voor de
recreativiteit en het aldus in stand houden van de bestaande orde. Zij zullen
geen verandering brengen. Daarvoor zijn mensen nodig die niet deugen: de
misfits, de onaangepasten, degenen die lijden aan de tijd en de cultuur. Met
hun optreden of werk proberen zij hun omstandigheden zodanig te wijzigen dat
zij erin kunnen leven, - wat doorgaans niet lukt, maar daarom nog wel de moeite
waard is, minstens voor henzelf.
III.
Wanneer een levensvorm niet afgestemd raakt op de
veranderende omgeving, dan wordt een ideologie belangrijk (een religie,
bijvoorbeeld, of een politieke leer), als houvast en richtlijnenproducent, voor
hoe te denken en te handelen, in weerwil van de omstandigheden.
Hoe groter de discrepantie, hoe sterker de behoefte aan
houvast, en des te dogmatischer het geloof in de richtlijnen. Zij gaan als
waarheid een eigen leven leiden, los van de werkelijkheid waar zij ooit de
gebruiksaanwijzing bij waren.
Wie eenmaal zo sterk gelooft in de eigen waarheid, zal
uiteindelijk elke poging opgeven om zich nog langer aan te passen aan
veranderende omstandigheden, en zal overgaan tot het omgekeerde: het aanpassen
van de omstandigheden aan de ideologie, of minstens een poging daartoe.
Een dergelijke poging kan niet zonder geweld, zowel fysiek,
als geestelijk. Het succes van een dergelijke wanhoopspoging kan echter niet meer
dan tijdelijk zijn. Uiteindelijk mislukt elk geloof of ideologie aan de
werkelijkheid.
IV.
Levensvormen en hun ideologie zijn cultureel-evolutionaire
aanpassingsstrategieën. Zoals ook geldt voor dieren en planten, zo zullen
slechts die menselijke levensvormen (opgevat als cultuur scheppende leef- en
denkwijzen) overleven die zich met succes weten aan te passen aan veranderende
omstandigheden. De andere levensvormen zullen afsterven en verloren gaan, of
marginaal worden, - al bewijst de geschiedenis dat dit selectieproces bijzonder
lang kan duren, gelet op het lot van tal van godsdiensten, zeker wanneer hun
aanhangers beschikken over machtsmiddelen (financieel, economisch of militair)
die in staat stellen tot lang rekken; een kwestie van tijd.
V.
Planten, vlinders en zeeleeuwen kennen geen exces. Ongeremd
leven zij hun volle potentieel.
VI.
Het menselijke exces wordt in belangrijke mate voortgebracht
door de potentie en de macht van de verbeelding. Daarom is de verbeelding niet
zomaar een bijkomstigheid of een illusie, ook niet in ontologische zin, maar
een uitbreiding van de werkelijkheid. Een oneindige uitbreiding zelfs.
VII.
Ben ik nu al enkele decennia bezig met filosofen, zeer
uiteenlopend in visie en thematiek, in een poging mij de ‘taal’ van de wereld
eigen te maken? Is de veronderstelling dat ik mij daardoor in de wereld minder
een vreemde zal voelen? Het zou goed kunnen.
Vraag is hoe ver ik daarin wil gaan. Is dat onderzoek niet
eindeloos? Wordt het tijd voor andere exploraties?
Zeker is dat de kennismaking met de filosofen die ik in de
loop van mijn leven heb bestudeerd ook werkelijk ervaar als een verrijking! Een
verrijking die ik voor geen geld zou willen missen. De verschillende filosofen
bieden mij perspectieven om hetzelfde telkens anders te leren zien en daardoor
ook ruimgeestiger te leven.
Als ik in filosofie op zoek was naar een ‘gebruiksaanwijzing’
bij de wereld en bij het leven, dan valt niet te ontkennen dat deze poging mij heeft
geholpen mij meer thuis te voelen!
VIII.
Voor de gezondheid beter om zich over menselijke zotheid vrolijk te maken dan om er tegenin te gaan.
Voor de gezondheid beter om zich over menselijke zotheid vrolijk te maken dan om er tegenin te gaan.