25 mei 2016

24 mei 2016: Filosofie en religie: een haat/liefde-verhouding (VII)



Zoonlief naar school gebracht, en nu zit ik in het Oosterpark, in afwachting van het opengaan van Artis. Om een nieuwe stap uit te broeden. Natura Artis Magistra: een uitstekende plek om ergens mee te beginnen, in het gezelschap van mijn verre neven en nichten, - helaas gekooid. Ik groet u, gij deelgenoten aan het edele leven, en denk aan onze verre vooronders die hier ooit rondliepen. (Artis verdient het om te worden bezocht als een sacrale plek, ter ere van het leven op aarde, nu en ancestraal, en toekomstig, uiteraard!)

In het park, om mij heen, ook verre familie: kraaien en eksters. En verder veel naaste familie. Natuur in de stad blijft iets bijzonders: mensen zijn er onderdeel van. Rondrennende sporters en hondjes uitlatende dames. Mannen en vrouwen in fel-oranje jacks van de plantsoenendienst pikken hier en daar wat ongerechtigheden op die niet thuishoren in deze groene omgeving. Naast mij, op een ander bankje, zit een man verwoed te gamen op zijn mobiel; herhaaldelijk snuift hij luid zijn neus. En verderop staan enkele vrouwen zich te oefenen in kickboxen; het gaat er stevig aan toe: de een slaat en schopt de ander met grote leren handschoenen aan. Allemaal om redenen die hen bekend zijn; ik kan er slechts naar gissen.

                                                            *****


Tot nu toe heeft het onderzoek naar filosofie en religie vooral het besef versterkt, hoezeer een ontologisch verschil mij scheidt van de godsdienstige medemens. (Ontologie opgevat als denken over wat werkelijk is en hoe.) Godgelovigheid, en dan met name in de monotheïstische variant, redeneert vanuit een volstrekt andere werkelijkheidsopvatting dan seculariteit. In de praktijk kan dat tot verschillen leiden (bijvoorbeeld in wat is toegestaan of geboden, en wat niet), maar dat hoeft niet. Echter, wanneer je terugvraagt naar redenen en rechtvaardiging, dan is er nauwelijks een vergelijk mogelijk.

Anders dan een godgelovige, heb ik genoeg aan de natuur (in brede zin), aan haar diversiteit en rijkdom en aan haar hoogten en diepten in beleving, en zie ik geen reden om uit te gaan van iets dat daar bovenuit gaat. Afgaand op mijn ervaring en op wat ik weet van mijn medemens, van het leven en van de wereld, is het bovennatuurlijke een onnodige aanname, welke met het welbekende scheermes van Ockham als onnodige complicering kan worden weggesneden uit de overwegingen die ik existentieel relevant acht. Het bovennatuurlijke bestaat wel, maar dan als onderdeel van het Rijk der Verbeelding: prima voor degenen die er vanuit leven, maar ik kan er niet zoveel mee, behalve genieten van de verhalen en mij de levenswijsheden laten welgevallen die erin verpakt zitten.

Wat te doen met het ontologische verschil? Valt het te overbruggen? Moet het worden overbrugd?

Een groot deel van mijn familie gaat uit van een andere werkelijkheidsopvatting. Zeg maar: godsdienstig versus seculier. Ooit leverde dat grote problemen op met mijn ouders, zozeer zelfs dat ik besloot om weg te lopen van huis. Langzaamaan, echter, realiseerde ik me dat het ‘ideologische’ verschil niet allesbepalend was. Weliswaar hielden we er fundamenteel andere opvattingen op na (wat betreft het bestaan van God, de zin van het leven, de waarde van het christendom, etc), maar dat betekende nog niet dat er geen handreiking mogelijk was, integendeel. Mijn ouders zijn buitengewoon aardige mensen; ons ‘ideologische’ verschil veranderde daar niets aan. Toen ik eenmaal onderscheid wist te maken tussen de menselijke dimensie en het ideematige, was het weer mogelijk om hartelijk met elkaar om te gaan, - toegegeven: dat ging niet van de ene dag op de andere.

Deze ervaring heeft mij gesterkt in de overtuiging dat er eerst het menselijke is, wat ik deel met anderen, en dat opvattingen hieraan gerelateerd zijn, hoe verschillend ook, - al moet gezegd dat opvattingen een zware hypotheek kunnen leggen op de omgang, op wat je in elkaar waardeert, en op wat je met elkaar kunt en wilt delen (of niet meer). Een dosis goede wil en de bereidheid tot ontmoeting kunnen een basis leggen die voorbij gaat aan ‘fundamentele’ opvattingen. Hoe belangrijk is het dan nog om ontologische verschillen te overbruggen?

Ik verwacht niet dat we er als mensheid ooit uit zullen komen wat de juiste ontologie is. Temperamenten en sensibiliteiten zullen blijven verschillen, evenals de visies en ontwikkelingspaden die daaruit volgen of erbij aansluiten. Sommigen zijn devotioneel ingesteld, anderen dienstbaar, en weer anderen denkend of sensueel, enzovoort, - en niet te vergeten: de combinaties. Het heeft weinig zin om te willen komen tot een waarheid die door iedereen zal worden gedeeld. (Alleen degenen met een extreme wil tot macht zullen hierop uit zijn, of vanuit onzekerheid.)

Betekent dit dat het geen zin heeft om ontologisch te denken? Dienen we ontologie (als denken over wat werkelijk is en hoe) dan maar achterwege te laten? Ik zou (nog?) niet weten waarom. Is ontologie een onzinnige exercitie? Dat moet nog blijken. Vraag is: waartoe ontologisch denken?

Niet om andersdenkenden over te halen of te overtuigen. Ik heb nog nooit gezien dat dergelijke pogingen een positief resultaat hadden. Is dat misschien omdat denken in een mensenleven minder ‘fundamenteel’ is dan filosofen graag zouden willen? Ik hoef niet precies te weten hoe het leven in elkaar steekt om goed en zinvol te kunnen leven. In die zin is het expliciteren van een ontologie eerder een kwestie van spel. Maar dat betekent niet dat een spel er niet toe doet: het kan van alles in het leven roepen dat de moeite waard is. Wat voor spel is ontologie? Wat roept het in het leven? Wat wordt erdoor de moeite waard? Minstens beantwoordt ontologie aan een denkbehoefte!

Zou ontologisch onderzoek wijsgerig van betekenis kunnen zijn? Met andere woorden: dient een ontologisch onderzoek mijn wijsbegeerte? (Wanneer een ontologie existentieel irrelevant blijkt te zijn, dan is het inderdaad onzinnig om zich ermee bezig te houden, - behalve als tijdverdrijf, om de verveling te verdrijven, maar daar ga ik niet voor.) Om te onderzoeken!

                                                            *****


Laat ik mij wagen aan een eerste exercitie.

Wat is mijn ontologie? Hoe kan ik dit experiment het beste aanpakken? Door open vragend aan de slag te gaan? Zou kunnen, maar met wat voor vragen dan? Ongerichtheid dreigt. En ligt mijn ontologie wel zo open?

Eerste aanname: een ontologie is geen toevallig bedenksel, maar een explicitering van een levensgevoel. Van dit levensgevoel ga ik reeds uit. Vraag is: hoe het te expliciteren? Waaraan is te merken dat iets voor mij werkelijk is, en hoe?

Andere optie: uitgaan van een hypothese die mij aanspreekt, en dan onderzoeken waarom zij mij aanspreekt, of er goede redenen voor zijn, en ook: of zij vol te houden is.

Is er een ontologische hypothese die mij aanspreekt?

Het eerste dat mij invalt is: alles wat bestaat is een vorm van energie. Hoever zou ik daarmee kunnen komen?

Wat te verstaan onder 'energie? In eerste instantie zoals gebezigd in de fysica. Hoe verhoudt de natuurkundige grootheid zich tot energie zoals in 'levensenergie' en 'zich energiek voelen'? Zijn zij van dezelfde orde?

Vraag die vervolgens opdoemt: hoe zit het dan met bewustzijn? Is het bewustzijn dat denkt dat alles wat bestaat een vorm is van energie zelf ook een vorm van energie? Valt bewustzijn te begrijpen in termen van energie? Zo ja, hoe dan? En zo nee: wat volgt daar dan uit?

Veel vragen. Kennelijk roept ontologie vooral veel vragen op. Waarheen leidt het alsmaar vragen?

18 mei 2016

17 mei 2016


Ben opnieuw in het Filmmuseum, met de vraag hoe mijn jeugdige vrijmoedigheid te reactiveren. Ditmaal is het de vergankelijkheid die me aandoet. In het Research Lab, een wisselend onderdeel van de expositie ‘Close-Up’, is een serie korte films te zien: materiaal uit het archief. Zwart wit.
Filmbeelden van mensen op het strand, begin 20ste eeuw. Moeder en kind: beide zullen ondertussen gestorven zijn.
Andere filmbeelden, van mannen en vrouwen in voormalig Nederlands Indië: een theeverkoper op een vogelmarkt, wasvrouwen aan de waterkant, koloniale families in hun nette pak, - idem.
Een speer gooiende Afrikaanse jongen. En kinderen, veel kinderen. Allemaal dood, nu, terwijl ik naar hun vrolijke beelden kijk.

De andere werken op de expo, buiten het Research Lab, halen me weer uit het besef van vergankelijkheid, doen me haar vergeten. Zelfs bij de video waarin een drone piloot mensen beschiet en een school bombardeert, denk ik niet aan vergankelijkheid, maar aan actie als in games, en aan schuld en vergelding.

Zegt het iets over kunst: niet dood en vergankelijkheid, maar juist het overstijgen ervan? Beelden en verhalen creëren die overleven, die de sterfelijkheid tarten? Ook een requiem laat de dode niet achter zich, maar houdt hem in herinnering. Evenals een grafsteen.

Is dat wat jeugdig vrijmoedig gebeurt: in opstand komen tegen de vergankelijkheid? Lijkt me niet iets wat haar bezig houdt, vergankelijkheid. Wat wel? Indien opstand, dan tegen het dode, tegen hetgeen vanzelfsprekend en oud is geworden, tegen het gestolde. In naam waarvan? Gedreven door levenslust!

In de documentaire film ‘Un après-midi à Larache’ gaat Hamza Halloubi op zoek naar het graf van de Franse dichter en toneelschrijver Jean Genet, in een klein dorpje aan de Atlantische kust van Marokko. Monument voor een opstandige!

17 mei 2016

16 mei 2016. Filosofie en religie: een haat/liefde-verhouding (VI)


Wat te doen met een wereld waarin zoveel om aandacht schreeuwt? Crises, oorlogen, terreur, chaos, corruptieschandalen, misdaad, politiegeweld, ten hemel schreiend onrecht, en zo voort. Hoe me te verhouden tot al het nieuws dat pijn doet? Wat te doen met de kennis van zoveel dubieuze zaken, terwijl de producten gewoon in de winkel liggen? Hoe voedsel wordt bewerkt, hoe kleding wordt geproduceerd in ontwikkelingslanden, hoe zeeën worden leeggevist en het milieu wordt verontreinigd, om maar te zwijgen over klimaatverandering. En niet te vergeten de stupiditeit die naar adem doet happen, vooral wanneer zij van zogenaamd verstandige mensen komt. Moet ik me alle lijden en ellende aantrekken, zowel dichtbij als ver weg? Is het mijn verantwoordelijkheid om er iets aan te doen? 

Wanneer ik me door het vele laat overvallen, slaat het me plat. Als een diepe put zuigt mijn stemming steeds meer van hetzelfde aan: de wereld barst van de ellende. En dat alles wordt nog eens versterkt wanneer er ook persoonlijk enige strubbelingen gaande zijn. In de familiesfeer, bijvoorbeeld.

Soms wordt het zoveel dat het humoristisch wordt. Maar helaas, dat gebeurt niet altijd. En ook als ik er om kan lachen, blijven het vele en de ellende om de hoek loeren.

Wat te doen? – ervan uitgaande dat ik me niet wil terugtrekken uit de wereld; bijvoorbeeld, door me overal voor af te sluiten.

Het is verleidelijk om ‘filosofisch’ greep te willen krijgen op de vele-ellende-kluwen. Door op zoek te gaan naar oorzaken en verbanden. Door de ‘stand van de wereld’ verantwoordelijk te stellen, op zoek naar een overall oplossing. Of door het geheim te zoeken in de ‘menselijke natuur’ of in de correctie van het eigen ‘wereldbeeld’. Pogingen hiertoe kunnen je een poosje bezig houden, zeker wanneer je een intellectuele formule weet te vinden die het een en ander verbindt. En sommigen weten er zelfs een boek uit te slaan! Maar lost het werkelijk iets op? Ik leer wel iets van dergelijke exercities. De kans is echter groot dat hetzelfde zich herhaalt, in een net iets andere constellatie.

Ik kan mij voorstellen dat mensen met talent voor het bovennatuurlijke hun heil zoeken in een goddelijke oplossing. Het menselijk verstand is beperkt en dat geldt ook voor onze actieradius; we kunnen niet alles. Maar gelukkig is er een ‘hoger iets’ of ‘Iemand’ die het goede met ons voorheeft en die wel de wijsheid bezit en de macht om het allemaal in orde te laten zijn. Waar wij mensen filosofisch niet toe in staat zijn (namelijk om door te begrijpen grip te krijgen op het vele en de ellende), daar is dat goddelijk wezen wel toe in staat. En meer nog: het is ook bij machte om er iets aan te doen, ook al gaat het ons verstand te boven. Het komt dus goed, mits wij er vertrouwen in hebben.

Hoe aantrekkelijk ook, ik ben niet in staat tot een dergelijk vertrouwen, en wel omdat de constructie te doorzichtig is, helaas. Het is als een situatie waarvan je de enscenering door hebt. Bijvoorbeeld een Sinterklaas-actie: als voorstelling kan zij nog steeds de moeite waard zijn, maar geloofwaardig is zij niet langer, wanneer je de naïviteit van een kind kwijt bent geraakt. Een product van wensdenken blijft wankel in zijn bestaanszekerheid: hoeveel waarde kun je aan een gedachte hechten, wanneer je weet dat de wens er de vader van is?

Wat dan?

De makke lijkt te zitten in het willen afstemmen op alles. Alsof de oplossing afhangt van al hetgeen waarvan ik onderdeel ben: de interdependentie die ‘bestaan’ heet. Maar hoe zou dat kunnen? Hoe zou ik mij kunnen afstemmen op alles, zonder ofwel niets te worden, ofwel almachtig? – en ‘filosofisch’ grip proberen te krijgen op alles, door te begrijpen, is een theoretische machtsgreep, terwijl een godsdienstig vertrouwen de macht over het al overlaat aan een transcendent wezen dat we evenwel zelf in het leven hebben geroepen.

En waarom zou ik een niets willen worden, 'egoloos' meebewegend in de stroom van alles? Zou ik dan niet al mijn eigenheid moeten opgeven, inclusief mijn sensibiliteit voor wat er om mij heen gebeurt, kortom het vele en de ellende, en inclusief mijn kritische zin? Waarom zou ik dat willen? – als dat überhaupt al mogelijk is zonder mijn menszijn ernstig geweld aan te doen.

Wat als ik mijn sensibiliteit recht wil doen, evenals mijn kritische zin? Wat volgt daaruit? Wat zou eruit kunnen volgen? Wellicht is dan nog een element nodig, namelijk: wat ik wil. Met andere woorden: wat heeft voor mij prioriteit? Wat wil ik inbrengen? Waarvoor wil ik mij verantwoordelijk maken? Wat wil ik handelend teweeg brengen?

Behalve dat we als geen ander levend wezen ontvankelijk zijn voor hetgeen om ons heen gebeurt, en dat tot ver voorbij de horizon, zijn we als mens ook in staat om te gaan voor iets dat we zelf willen. De kluwen van de wereld ‘wil’ niets van mij. Wil dient van mij te komen; hij is mijn creatie.

De vraag is wat. Wat wil ik? Daarvoor kan ik mij laten bepalen door wat op mij af komt (met het risico dat er teveel op mij afkomt). En ik kan gaan voor zelfbepaling. Natuurlijk, wat ik wil zal nooit geheel en al uit mijzelf komen, maar ik kan wel de intentie hebben om de afstemming zelf ter hand te nemen, uitgaande van wat ik te bieden heb aan talenten, sensibiliteit, en al hetgeen mij in staat stelt tot enthousiasme.

Wat zou ik de mensen om mij heen en de wereld meer kunnen bieden dan een handelen vanuit de intentie er het beste van te maken, uitgaande van mijn talenten etc, afgestemd op de situatie waarin ik mij bevind?

Betekent het dat ik, wanneer ik me plat geslagen voel door het vele en de ellende in de wereld, vergeten ben wat ik wil? (Waar is mijn urgentie gebleven?)

11 mei 2016

10 mei 2016


We zitten in het Filmmuseum. Waarom deze plek?
Om me in de sfeer te brengen van een eerdere passie. Behalve dat ik ooit enkele jaren op de kunstacademie heb gezeten, heb ik ook een jaar film gedaan, als hoofdvak, op de universiteit, toen ik in Parijs woonde.
Is dat waarom je hier zit?
Gisteren viel me in dat dit ‘herontdekkingsproject’ wellicht ook een poging is om mijn jeugdige vrijmoedigheid te herwinnen.
En dat heeft met film te maken?
Niet alleen, maar film speelde ooit wel een belangrijke rol. Ik hield van de magie. De creatie van levensechte en indringende illusies, de uitvergroting van fantasieën, het voortoveren van verre, vreemde werelden.
Dat kan ook thuis.
Liever in het donker van een zaal die erop is ingericht, zonder verdere afleiding. De bioscoop als droombaarmoeder.
Je wilde zelf films maken?
Dat was wel een poosje mijn grote wens, ja.
Speelfilms?
Ook. In die tijd werd ik vooral gefascineerd door kunstfilms. Daarom ben ik benieuwd naar de lopende expositie, hier in het Filmmuseum: ‘Close-Up’, over een nieuwe generatie van film- en videokunstenaars.
Kunstfilms?
Naast techniek, filmanalyse en het zelf maken van korte films, was er op de audiovisuele faculteit aandacht voor films waarin het niet ging om het vertellen van een verhaal, maar waarin werd geëxperimenteerd met het medium zelf.
Kun je een voorbeeld noemen?
Het meest extreme experiment dat ik me herinner was een korte film die bestond uit vier elementen: wit beeld/ zwart beeld, geluid/ geen geluid. Het was geen verhaal, maar een compositie. Een soort abstracte kunst in film.
Dat vond je mooi?
Mooi is niet het goede woord; eerder overrompelend. Ik vond het fascinerend om te zien wat er nog meer mogelijk was met een medium waarin ons doorgaans verhalen worden verteld, of documentaire beelden.
En die wereld van de film wil je herontdekken?
Niet om zelf weer films te gaan maken, - al sluit ik het niet uit. Het gaat me om iets anders: het herwinnen van vroegere vrijmoedigheid.
Wat bedoel je daarmee?
Rond mijn twintigste was ik niet alleen erg nieuwsgierig en ontvankelijk voor alle mogelijke invloeden; ik liep ook over van wilde plannen en hemelbestormende ideeën.
Wat is ermee gebeurd?
Nieuwsgierig ben ik nog steeds, maar de overmoed is grotendeels getemd en de ideeën zijn ondergronds gegaan.
En dat wil je terug?
Ja.
Waarom ben je niet doorgegaan met film?
Het filmvak deed ik op een universiteit in Parijs. Aan het einde van het studiejaar moest ik terug naar Nederland, om vervangende dienstplicht te doen, helaas. Ik kwam in Amsterdam terecht. Naast het gedwongen werk, heb ik geprobeerd om verder te gaan met film, maar vond er niet de juiste omstandigheden. De mensen en activiteiten waarmee ik in aanraking kwam hebben toen andere interesses in mij gestimuleerd. Met name filosofie. Het maken van films zakte toen naar de achtergrond.

                                                                         *****



Nog meer dan in de ‘reële’ wereld, loop je in de wereld van de film het risico van onverwachte ontmoetingen. In het filmmuseum EYE bezoek ik de tentoonstelling ‘Close-Up. A New Generation of Film & Video Artists in the Netherlands’. Als in een donkere, langgerekte bioscoopzaal word je als bezoeker op een slingerpad langs ruim een dozijn video-installaties gevoerd.

Sommige video’s duren enkele minuten, andere meer dan een half uur. De video’s zijn moeilijk te beschrijven. Het zou lange teksten vergen, en het is de vraag of zij meer zouden kunnen doen dan nieuwsgierig maken. Beeld is toch echt iets anders dan tekst, en dat geldt nog meer voor bewegende beelden.

In de expo tref ik werk in de sfeer van wat me eerder fascineerde: experimenten met ‘optisch geluid’ en ‘grafische beelden’ (CineChine, van Mariska de Groot). Lichtbundels door brommende ventilatoren werpen bewegende beelden op een donkere wand. Ik heb er nu weinig mee, zo merk ik. Is het omdat het werk me niet (meer) verrast?

Experimentele films dreigen nogal eens weg te zinken in bloedeloosheid: te formeel. Dat geldt zeker niet voor de ‘performatieve video’ van Melanie Bonajo: Night Soil – Economy of Love. Kort gezegd: portret van een sekswerkster in tantra-stijl. Bevrijdende erotiek, in meervoud. Trage beelden met een voice-over. Het zien van de film daagt mijn opvattingen over seksualiteit uit. Of beter: brengt eerdere in herinnering...

Er is meer dat mijn aandacht trekt. Zoals ‘Full Contact’, een videowerk op twee grote schermen naast elkaar, gemaakt door David Verbeek.
Op het ene scherm die je een drone-piloot aan het werk:
‘In Full Contact bombardeert een drone-piloot vanuit zijn container in de woestijn in Nevada per ongeluk een school in het grensgebied tussen Afghanistan en Pakistan.’
Op het andere scherm een parallel verhaal:
‘Bevangen door een intens schuldgevoel gaat de piloot op zoek naar een eerlijke lichamelijke confrontatie, naar een werkelijke vechtpartij, als loutering en als inlossing van zijn schuld.’
Het tekstje is wel nodig om te duiden wat er gaande is op de twee grote schermen, al moet gezegd dat de beelden ook zonder reeds intrigeren.

Wat me beeldend het meest intrigeert is de korte film van Cristóbal León en Joaquín Cocina: Los Andes.
‘Hun werken geven een nieuwe interpretatie aan religieuze symboliek en magische rituelen die diep geworteld zijn in de traditionele cultuur van Latijns-Amerika.’
De korte film is een aaneenschakeling van vreemd-ogende, surrealistische beelden die vloeiend in elkaar overgaan, begeleid door een diepzinnigheden orakelende stem.
‘In Los Andes neemt een rusteloze oergeest bezit van een kantoorkamer. Tekeningen verschijnen op de muren, plantaardige groeisels ontspruiten uit de computer en overwoekeren het bureaublad. De mysterieuze entiteiten vinden hun weg via de kantoorruimte, transformeren in reusachtige ledematen, om vervolgens op te lossen.’

Heb te weinig tijd om alles goed te zien en op me in te laten werken, met het oog op het doel waarvoor ik hier kwam. Binnenkort nog eens langs. Heb nog ruim een week, voordat de expo wordt afgebroken.

04 mei 2016

3 mei 2016


Het weer is prachtig. Blauwe hemel, hier en daar een wolk. We rijden door het park van de Hoge Veluwe. Op witte fietsen, ze zijn er nog steeds. Ben er alweer een tijdje niet geweest. Een dagje uit met vriendin en zoonlief. De bossen geuren heerlijk. Sommige bomen zijn al volop groen, andere nog vrijwel kaal. De lente breekt door in verschillende tempi. Ik had verwacht dat alles al wel in bloei zou staan, maar zo snel gaat het kennelijk niet. Er zijn ook nog grote, open plekken met dor geel wintergras. Ben benieuwd hoe dat er over enkele weken uit zal zien.



                                                                     *****

Waanzinnig hoe groot de ontwikkeling is geweest die Van Gogh in enkele jaren tijd doormaakte. Willen, oefenen, leren, experimenteren, invloeden ondergaan, blijven willen, het eerdere loslaten, verder experimenteren, et cetera: zo ziet het eruit, nu ik in een drietal zalen van het Kröller Müller werk bij elkaar zie hangen, gemaakt tussen 1885 en 1889. Van somber, houterig naar kleurrijk en uitermate expressief.

Hetzelfde zie je gebeuren bij Piet Mondriaan: in enkele jaren tijd van figuratief naar abstract. En niet te vergeten: Picasso; hij bleef veranderen.

Hun werk ken ik als reeds-gemaakt, maar voor henzelf was dat uiteraard anders: zij zetten telkens nieuwe stappen, stappen in nog niet bestaand gebied. Moeilijk voor te stellen hoe groot dit verschil eigenlijk is: tussen reeds-gemaakt en stap-in-het-onbekende.

Minstens van belang, - in ieder geval voor de maker: niet (langer) hechten aan wat reeds bestaat, noch eraan willen voldoen; het eerdere als criterium loslaten.

Wat in het werk niet zichtbaar is, is het ongewoon grote beroep dat op vertrouwen moet worden gedaan, wil men het pad opgaan van de grens-van-het-bekende overschrijdende creativiteit, afgewisseld met momenten van angst en wanhoop: zal het wel wat worden? In de brieven van Vincent vind je er menig spoor van.

Waarschijnlijk heeft de kloof tussen het reeds-gemaakte en de stap-in-het-onbekende zich altijd voorgedaan, zolang er kunstenaars en andere creatievelingen bestaan, tenzij zij niet méér deden dan variëren op bekende thema's en zich richten naar het reeds-gemaakte.

Is het positief waarderen van het verschil wellicht typerend voor de moderne tijd? Geboden: vanzelfsprekendheid doorbreken en ruimte houden voor het mogelijke! Creativiteit als vernieuwing, opnieuw beginnen, iets nieuws scheppen.

Eerder moest je een goede reden hebben om van het verleden, en wat zich daarin bewezen had, af te wijken. In de moderne tijd wordt afwijken van het bestaande de norm, - inclusief ontsporing: de welhaast ziekelijke 'must' om het anders te doen, ook al heb je niets nieuws te melden.

Hoe het ook zij, als toeschouwer kijk ik altijd naar iets dat reeds is. Wanneer ik zie dat iemand de vrijheid van geest heeft gehad om buiten zijn eigen vertrouwdheid te treden, stemt me dat vrolijk. Dat is waarom ik van moderne kunst houd: vrije geest, of minstens de poging om zich daarin te oefenen, er strijd voor te leveren en tot het uiterste te gaan, met artistieke middelen.

                                                                   *****



Ondertussen speelt mijn zoontje zich in het zweet in de 'Jardin d'émail' van Dubuffet. Veel te mooi weer om binnen naar oude meuk te kijken.