30 april 2016

29 april 2016. Filosofie en religie: een haat/liefde-verhouding (V)


Vandaag ben ik op weg met de vraag waarom ik geen boeddhist ben geworden, en waarschijnlijk ook niet zal worden. Daartoe bezoek ik de tentoonstelling ‘De Boeddha – van levensverhaal tot inspiratiebron’, in het Museum Volkenkunde te Leiden.

Als er in Amsterdam een tempel zou zijn geweest waar ik rustig kon zitten om te broeden op de vraag, dan zou ik daar naartoe zijn gegaan. Er zijn weliswaar tal van boeddhistische centra, maar geen tempel. (Er zit er wel een op de Zeedijk, maar dat functioneert toch voornamelijk als doorgangshuis voor toeristen; rustig zitten kan er niet.) Dan maar naar deze expositie.

Thuis zitten kan ook, maar dat brengt me minder in de stemming dan een omgeving die erop is ingericht. Bovendien is de kans op verrassing en verwarring er een stuk groter dan wanneer ik op mijn vertrouwde werkplek blijf zitten. Een externe, bij het onderwerp passende omgeving dynamiseert mijn denken, biedt weerstand aan zelfgenoegzaamheid, en mijn hele lijf doet mee in het onderzoek!

Gisteren een les gegeven over het Boeddhisme in de cursus ‘Filosofie en religie: een haat/liefde-verhouding’. Altijd weer inspirerend, ook voor mijzelf. Ben al jaren bezig met deze rijk geschakeerde levensvoering (je kunt het ook een religie noemen), beoefen al enkele decennia zitmeditatie, en de boeddhisten die ik ken zijn doorgaans bijzonder sympathiek. Wanneer ik met een pistool op de borst gedwongen zou worden om een religie te kiezen, dan zou het wellicht het Boeddhisme worden. Maar zolang dat niet gebeurt, onthoud ik mij van keuze. Waarom?

In Leiden denk ik even dat ik aan de verkeerde kant het station ben uitgelopen: het plein is onherkenbaar veranderd. Het is niet de enige stad die in enkele jaren tijd een forse transformatie ondergaat.

                                                            *****



Het eerste dat me invalt in het Museum Volkenkunde is de vraag wanneer iets tentoonstellingwaardig wordt geacht. Dient het daartoe uitheems te zijn? Of ongevaarlijkg en ineffectief? Of dood? – zoals de hindoeïstische beelden van Ganesha en Durga uit het thans islamitische deel van Indonesië. Moet er grote interesse voor zijn? Dient het thema van cultureel belang te zijn voor onszelf?

Ben benieuwd of er in het Museum Volkenkunde ooit een expositie is geweest over het Christendom in Nederland. Waarom zou zo’n onderwerp niet geschikt zijn voor musealisering? Of zit het ons dan te dicht op de huid? En zo ja, hoe zou zo’n expositie er dan uitzien?

Mooi, natuurlijk, dat er tentoonstelling is over de Boeddha. Maar waarom niet over Jezus, Mohammed of Socrates? Ben benieuwd naar het expositiecriterium.

                                                            *****



De tentoonstelling over de Boeddha is groot opgezet. Tal van thema’s zijn met elkaar verweven. De ondertitel, ‘Van levensverhaal tot inspiratiebron’, suggereert dat het persoonlijk is gehouden, maar dat blijkt niet echt het geval. Er wordt vooral het Boeddhisme in kaart gebracht, en dat wereldwijd. Uiteraard speelt daarin het verhaal van de Boeddha een hoofdrol.

Opvallend verschil met hoe ik het Boeddhisme ken, is dat in de tentoonstelling alle verhalen rond de Boeddha welhaast academisch ‘objectief’ worden neergezet, in een cultureel-historische presentatie. Er wordt geen poging ondernomen om de existentiële relevantie van het een en ander te onderzoeken, - hetgeen begrijpelijk is voor een museale opstelling.

Alles staat naast elkaar: feiten over aantallen boeddhisten per land en bevolkingspercentages, naast leerstelligheden (zoals de vier edele waarheden), naast beeldcultuur, naast wonderlijke verhalen.

En wat de laatste betreft, die blijken er in overvloed te zijn. Zoals het verhaal dat baby Boeddha werd geboren uit de zijde van zijn moeder, die enkele dagen later stierf en werd herboren in de hemel van de 33 goden. Feit is inderdaad dat dit wordt verhaald, maar dat is wellicht het enige feitelijke aan het verhaal.

Ook de maatschappelijke rol van het Boeddhisme wordt sober en wetenschappelijk ‘objectief’ gepresenteerd. Zoals de nauwe band die er in Thailand bestaat tussen de status van de koning en het Boeddhisme. Er worden verder geen vragen bij gesteld. (Dat een zelfbetrokken Theravada Boeddhisme zich uitstekend leent om een dictatuur ongemoeid te laten, komt uiteraard niet aan het licht, al blijf ik het wel een punt vinden om bij stil te staan. Als je dan toch Boeddhisme als religie neerzet met grote aanhang in de bevolking, waarin bestaat dan het maatschappelijk engagement? Heeft het zich met macht verbonden, zoals dat ook het geval is (geweest) met het Katholicisme? Of stelt het zich anders op?)

Natuurlijk zijn er ook de deugdzame, stichtende verhalen. Zoals de geschiedenis van Vessantara Jataka: de prins die alles weggeeft, tot en met zijn vrouw en kinderen; hij geraakt in moeilijkheden, door toedoen van een slechte brahmaan; maar uiteindelijk komt alles goed, waarna hij, in een volgend leven, aan zijn leven als de Boeddha kan beginnen! Vessantara was dus de laatste reïncarnatie voordat hij de Boeddha werd.

Op museaal afstandelijke wijze krijgen ook de vorige levens van de Boeddha, de Jataka’s, onversneden aandacht. Volgens de overlevering weet de Boeddha er zich vele honderden te herinneren, en tot in detail. Van aap, hert en boomgeest, tot koopman, minister en koning, en alles ertussen. Uiteraard verdient deze vele-levens-durende-carrière alle respect.

Opmerkelijk genoeg ontbreekt elke toelichting bij het fenomeen ‘reïncarnatie’, terwijl het concept tot voor kort een vreemde eend in de bijt van de Europese cultuurgeschiedenis was. Ondertussen lijkt bij velen de reïncarnatiegedachte geruisloos ingang te hebben gevonden. Met het grootste gemak gaat men uit van reïncarnatie als de nieuwe waarheid over leven en sterven. Dat valt me elke keer weer op wanneer ik mensen spreek die zich door Oosterse spiritualiteit laten inspireren. Hoe kritisch men is over opvattingen en praktijken in het Christendom, zo onkritisch is men vaak over soortgelijke opvattingen en praktijken in het Boeddhisme en aanverwante stromingen. Hoe kan dat?

Ik heb altijd grote vraagtekens gehad bij reïncarnatie als feitelijkheid. En ook in het Boeddhisme zou men die vraagtekens moeten hebben, aangezien ervan wordt uitgegaan dat niets blijvend is. Ja, elke substantialiteit wordt ontkend. Hoe is dan reïncarnatie mogelijk?

Het heeft er alle schijn van dat het geloof in reïncarnatie uitstekend van pas komt in het bijbrengen van moraal. Immers, wie deugdzaam leeft en verdienste (punya) verwerft, zal beter worden wedergeboren. Prima toch? Werkt hetzelfde als het geloof in een belonend dan wel straffend hiernamaals.

Veel Europeanen hebben kritisch afscheid genomen van deze lange termijn stok (of worst) ter bevordering van een deugdzaam leven. Ondanks deze kritiek, lijkt men toch moeiteloos over te stappen op een andere, even dubieuze stok/worst: reïncarnatie. Vanwaar dit selectieve gebruik van het kritisch denken?

Ik vraag me af: moet je geloven in reïncarnatie, wil je jezelf boeddhist kunnen noemen?

Veel aandacht voor de diversiteit binnen het wereldwijde Boeddhisme, veelal opgehangen aan landen: India, Thailand, China, Tibet, Japan. En ook in Europa heeft het ondertussen vaste voet aan de grond. Het Boeddhisme neemt telkens andere vormen aan, afhankelijk van cultuur en mentaliteit. Volgens de tentoonstellingmakers zijn er op dit moment zo’n half miljard boeddhisten in de wereld, zeven procent van de wereldbevolking.



                                                            *****

De expositie biedt mij niet de gelegenheid om na te denken over de betekenis van Boeddhisme in mijn leven, - althans, niet op de manier die ik thuis voor ogen had. Er zijn tal van concepten, inzichten en praktijken die ik zeer waardevol vind en die mij hebben gevormd, tezamen met andere. Daarvan vind ik hier nauwelijks iets terug. Het is eerder zo dat de tentoonstelling me ervan vervreemdt. Hoe komt dat?

Komt het doordat het Boeddhisme hier wordt gepresenteerd als cultureel-maatschappelijke verschijnsel, als religie, en niet als inspiratiebron (zoals de titel van de tentoonstelling suggereert)?

Is dat misschien waarom ik geen boeddhist wil worden: omdat het Boeddhisme eerst en vooral een religie is, terwijl het voor mij een wijsgerige inspiratiebron is, naast andere?

Het Boeddhisme zoals het hier wordt gepresenteerd, en wellicht is dat ook wereldwijd het belangrijkste, is Boeddhisme als georganiseerde vorm van religie. En dat is inclusief de bedenkelijke en lichtelijk stupide aspecten die horen bij een volksbrede beweging, met de verantwoordelijkheid om een hele kudde moraal bij te brengen en te disciplineren. Ben ik gewoon teveel individualist om mij te willen onderwerpen aan een dergelijk systeem van goede bedoelingen?

                                                            *****

Ik merk dat ik moet oppassen dat het bezoek aan deze Boeddha-expo me niet in cynisme en laatdunkendheid doet schieten.

Al wist ik het natuurlijk al wel, het was tot nu toe niet zo duidelijk tot me doorgedrongen dat het Boeddhisme eerst en vooral een georganiseerde vorm van religie is. Qua structuur, inzet en rituelen komt het daarin zeer sterk overeenkomt met het Christendom. In contrast hiermee realiseer ik me dat ikzelf voornamelijk filosofisch geïnteresseerd ben, en niet religieus. Filosofie (opgevat als wijsbegeerte) is wellicht veeleer een individueel pad. Anderen en praktijken spelen daarin zeker ook een rol, belangrijk zelfs, maar niet op dezelfde manier als in een religie.

De vraag waarmee ik buiten word gezet (het is tijd, helaas): wat te denken van de religieuze aspecten, niet alleen van Boeddhisme, maar ook van andere inspiratiebronnen? En in feite geldt iets soortgelijks voor filosofie: wat te denken van publieksfilosofie? Ik zie mijzelf niet in de rol van volksopvoeder en (filosofisch) pastoraal werker, maar kan ik er dan wel het nodige respect voor opbrengen? En geldt dat dan niet ook voor religie?

                                                             *****

Ik voel geen behoefte om me bij een religie aan te sluiten. Dat geldt ook voor het Boeddhisme. Ik heb er veel van geleerd, en nog steeds. Ook praktijken en oefeningen, zoals zitmeditatie, spreken mij bijzonder aan. Toch prefereer ik het individuele pad. En filosofie, opgevat als wijsbegeerte, biedt daartoe de gelegenheid. Zij is voor mij een manier van leven.

Er zitten evenwel enkele nadelen aan een dergelijk individualistisch pad. Gezamenlijk iets doen heeft zijn voordelen. Dat geldt al voor het voeren van gesprekken.

Paradoxaal blijft dat ik me niet wil aansluiten bij een religie, maar wel mijn voordeel doe met wat georganiseerde vormen van religie mogelijk maken. Zo mediteer ik elke donderdagochtend in een boeddhistisch centrum, samen met anderen, waarvan de meesten boeddhist zijn en lid van het centrum waar we zitten. Zonder hun lidmaatschap zou er niet zo'n mooi centrum zijn, geheel ingericht op activiteiten zoals zitmeditatie. Met gegeneraliseerd individualisme zou zoiets niet bestaan.

Verder is de kans groot dat je als filosofische enkeling zonder invloed blijft tegenover spirituele massabewegingen. (Ik denk even aan de steun die Republikeins kandidaat Ten Cruz krijgt vanuit orthodoxe christelijke kringen in Amerika.) Als het aan komt op machtsverhoudingen, dan telt het getal. Individuen die geen collectiviteit vormen zijn gemakkelijk te negeren. Hun stem wordt niet vertegenwoordigd, behalve door henzelf. Je kunt alleen meedoen in het politieke spel wanneer je draagvlak hebt en kunt steunen op een achterban. Filosofische individualisten missen die per definitie.

Kun je je als filosofische enkeling dan maar beter neerleggen bij deze situatie en hopen op een politiek en religieus klimaat dat individuele andersdenkenden gunstig gezind is of minstens met rust laat? Met Boeddhisme als collectieve factor vermoed ik dat eigenzinnig individualisme niet echt in de verdrukking raakt. Als ik denk aan bepaalde monotheïstische bewegingen (met name in het Midden-Oosten en in de VS), ben ik daar niet zeker van.



25 april 2016

24 april 2016. Filosofie en religie: een haat/liefde-verhouding (IV)


Naar aanleiding van het Christendom en Descartes, in de cursus ‘Filosofie & religie: een haat/liefde-verhouding’, heb ik in de les een stelling ingebracht: ‘Het bovennatuurlijke bestaat slechts in het Rijk van de Verbeelding’. Ik wilde daarmee aan het denken over het bestaan van God een frisse draai geven. Immers, hij bestaat wel, maar slechts in de verbeelding. Wat is daarmee gezegd? Wat zijn de implicaties? In de discussie die volgde werd me duidelijk dat ik zelf nog nauwelijks scherp had wat ik met deze stelling naar voren wilde brengen, wat ik wilde verdedigen.

Het is niet de eerste keer dat ik pas gaandeweg, en meestal door discussie of gezamenlijk onderzoek, er achter kom waar het me eigenlijk om gaat. Hoe zou filosofie (opgevat als wijsbegeerte) niet dialogisch kunnen zijn? In ieder geval heb ik de interactie nodig om tevoorschijn te brengen wat kennelijk in mij huist aan vragen en opvattingen, en om zo verder te komen in mijn queeste.



                                                            *****

 Het al dan niet bestaan van het bovennatuurlijke zorgt voor de belangrijkste tegenstelling tussen voor- en tegenstanders van godsdienst. En dat betreft vooral het monotheïsme. (Ik vraag me af of een polytheïsme zoals het Hindoeïsme dezelfde soort controverses oproept. Het lijkt erop dat het vanuit een polytheïsme veel gemakkelijker is om met andersoortige opvattingen om te gaan. De veelheid aan goden brengt al een zekere losheid met zich mee en een bereidheid om het een en ander niet al te strikt te zien.)

Wie eenmaal aanneemt dat er een bovennatuurlijke werkelijkheid bestaat, als radicaal anders dan de natuurlijke (zoals gebeurt in het monotheïsme), geeft zichzelf een vrijbrief om van alles te projecteren in die andere werkelijkheid. En dat gebeurt dan ook rijkelijk. De zeventig maagden die een martelaar te wachten staan, zijn slechts een klein en onbetekenend voorbeeld, ware het niet dat er mensen zijn die het idee serieus nemen.

De voorstellingen die het bovennatuurlijke bevolken zijn in principe onverifieerbaar, precies omdat zij van een niet-natuurlijke orde zijn. Hoe zou je iets over de goddelijke bovennatuur kunnen bewijzen wanneer zij radicaal verschilt van de natuur? - 'natuur' opgevat in brede zin als de alledaagse werkelijkheid, zoals wij ermee vertrouwd zijn in onze beleving en zoals wij ermee bekend zijn door onze zintuigen en de kennis die we daardoor verkrijgen.

Toch blijkt dat geen reden om er het zwijgen toe te doen over de goddelijke bovennatuur, en dan beperk ik mij even tot de christelijke variant van het monotheïsme.
Om enkele voorbeelden te geven:
. God wordt voorgesteld als een schepper die gans anders is dan zijn schepping. Nergens zien we een schepper aan het werk (zoals we dat wel zouden kunnen in een atelier of in een werkplaats); toch wordt hij verondersteld te bestaan, aangezien wij en al het andere als ‘schepselen’ worden voorgesteld.
. Terwijl alles wat op aarde leeft tijdelijk is, wordt leven in het hiernamaals als eeuwig voorgesteld.
. Ook wij mensen worden geacht iets eeuwigs in ons te hebben, nl een ziel, ook al kan dat nergens worden gelokaliseerd of gemeten, - maar dat is logisch, want het is van bovennatuurlijke orde.
. Terwijl alles in de menselijke wereld min of meer goed, mooi, rechtvaardig etc is, geldt voor de goddelijke bovennatuur een andere maatstaf, het absolute. Er heerst volmaaktheid; het volmaakt goede, volmaakte schoonheid, volmaakte rechtvaardigheid etc.
. Terwijl alle mensen beperkt zijn in kennis en in macht, wordt er van uit gegaan dat God alwetend en almachtig is.
. Terwijl geen enkel mens zal zeggen dat hij alles is, geldt voor God dat hij alomtegenwoordig en allesomvattend is. (Vreemd overigens dat de natuur als schepping geen deel uitmaakt van God, terwijl tegelijk wordt beweerd dat er niets groters is dan God. Tussen schepper en schepsel gaapt immers een kloof. Eigenlijk is er dus wel iets groters, namelijk schepper en schepsel bij elkaar opgeteld.)



Opmerkelijk blijft dat van het bovennatuurlijke toch meer bekend lijkt te zijn dan men op grond van zijn ontologische status zou mogen verwachten. Zoals gezegd, wordt de goddelijke bovennatuur geacht van een radicaal andere orde te zijn dan de natuur (beide liggen niet in het verlengde van elkaar, zoals de zomer in het verlengde ligt van het voorjaar, of zoals een gerealiseerd project in het verlengde ligt van een ontwerp). Toch weet menig monotheïst wie God is:
. God is een schepper;
. het is een hij;
. God is eeuwig;
. God is volmaakt en alwetend.
Iets soortgelijks geldt voor het hiernamaals. Nog nooit is iemand teruggekeerd uit de dood. Toch weet menig monotheïst met zekerheid dat er een voortbestaan is, en ook dat dit voortbestaan moreel geladen is: er is het volstrekt goede leven (de hemel) en er is het volstrekt niet-goede leven (de hel).

Er wordt dus een logica gebezigd die passend is binnen de natuurlijke orde. Wat we kennen vanuit het alledaagse leven, wordt vertrekpunt voor het spreken over het bovennatuurlijke. Vanuit de natuur wordt logisch doorgeredeneerd naar de goddelijke bovennatuur. Immers:
. Een schepsel verwijst naar een schepper (zoals dat ook geldt voor een beeldhouwwerk en zijn maker).
. Het tijdelijke en het eeuwige bewegen zich binnen hetzelfde conceptuele frame, nl dat van de tijd.
. Datzelfde geldt voor volmaaktheid, almacht en alwetendheid: het ene (volmaaktheid) is de maat voor het andere (het onvolmaakte ding, de onvolmaakte mens, etc).
. Het hiernamaals ligt in het verlengde van het aardse leven, zij het oneindig uitvergroot: een leven is niet kort van duur, maar eeuwig, en de kwaliteit ervan is niet relatief goed en slecht, maar volmaakt goed of volmaakt slecht.

Alle kenmerken van hetgeen bovennatuurlijk bestaat ligt dus in het verlengde van hetgeen natuurlijk bestaat. Vraag is echter waarom de goddelijke bovennatuur (die immers zo gans anders is) zich aan dezelfde logica zou houden. En als voor het bovennatuurlijke eenzelfde logica geldt als voor het natuurlijke, zijn beide dan wel zo radicaal anders? Immers, wanneer iets van hetzelfde logische weefsel is als iets anders, dan delen beide een belangrijke, existentiële dimensie, en kun je niet zeggen dat zij van een volstrekt andere orde zijn.

Overigens was men in de Middeleeuwen nog wel zo consequent dat men God onthief van een al te strak keurslijf: hij werd in staat geacht tot het doen van wonderen, welke een doorbreking waren van de logica van de wereld. God is volstrekt vrij om zich niet te houden aan natuurwetten. (Zoals bekend heeft hij ooit, om het volk Israël de tijd te geven af te rekenen met zijn vijanden, een etmaal lang zon en maan stilgezet, - zowaar geen sinecure!) Opmerkelijk blijft waarom deze goddelijke vrijheid alleen in uitzonderingssituaties geldt? Waarom zou er voor het bovennatuurlijke niet een volstrekt andere logica gelden dan voor het natuurlijke?

                                                            *****



Wat te doen met de opvatting van het bovennatuurlijke zoals die zich breed heeft gemaakt in het monotheïsme? Is er reden om aan te nemen dat er zoiets als een goddelijke bovennatuur bestaat als aparte werkelijkheid, naast de natuur waarvan wij mensen onderdeel uitmaken?

Voor mijzelf sprekend: ik zie geen reden om aan te nemen dat er zoiets zou bestaan. Ik hou van de wereld en het leven zoals ik het dagelijks ervaar en ken, en heb er meer dan genoeg aan.

Het is dan ook niet zo dat ik eerder wel uitging van een bovennatuurlijke werkelijkheid en dat ik door  redeneringen zoals bovenstaande ben gaan twijfelen aan het bestaan ervan. (Het geloof in het bovennatuurlijke heeft nooit veel vat op mij gehad; het bleef een merkwaardige abstractie, ook ten tijde van mijn christelijke opvoeding.) Het is eerder andersom: ik zag, en zie, niet waarom het relevant zou zijn om het bestaan van een goddelijke bovennatuur in overweging te nemen. Mijn uitgangspunt is simpelweg een andere.

Waarom me er dan druk over maken?

De aanleiding is de wereldpolitieke situatie. Zij is niet ver weg. Ook ik en de mijnen hebben er mee te maken. Ik denk aan jihadisten, aan ISIS, aan orthodoxe joden in Israël, aan fundamentalistische christenen in de VS en elders. Op het huidige wereldtoneel zijn ze niet te negeren; het is zelfs gevaarlijk om dat te doen. Hun denken is niet onschuldig. We kunnen er niet omheen om hun denkwijze serieus te nemen. De actieradius ervan heeft zich geglobaliseerd. Direct dan wel indirect heb ook ik ermee te maken, al was het maar vanwege terreurdreiging en de veiligheidsmaatregelen die daarop worden genomen. Wanneer ik denk aan de wereld die ik mijn zoontje toewens, dan is dat een andere dan de huidige. Hierin zijn tal van conflicten gaande waarin boodschappen van bovennatuurlijke oorsprong een motiverende en legitimerende rol spelen.

Uiteraard kun je ook heel anders met de wereldpolitieke situatie omgaan en met de invloed van godsdienstig extremisme. Je kunt ook een economische, politieke of pedagogische invalshoek kiezen, en nog vele andere. Ik word vooral getriggerd door de ideologische kant. De opvattingen die mensen ideologisch motiveren gaan verder dan puur persoonlijke interesse; zij zijn bedoeld om politiek en cultureel van invloed te zijn. Zij betreffen dus ook mijn leefwereld, zeker nu de conflicten zich hebben geglobaliseerd; het leven in Europa is onderdeel van het strijdtoneel.

Hoe we denken over het bovennatuurlijke is niet (meer) een persoonlijke aangelegenheid. Het is geen privé-kwestie, maar een politieke en culturele zaak (geworden), met daadwerkelijke consequenties, - althans, in zoverre zij mensen motiveert en hun acties legitimeert.

Anders gezegd: hoe te bevorderen dat mensen samenleven in een spirit van basale verwantschap en met tolerantie voor verschillen in leef- en denkwijzen, ook in het geval van problemen en spanningen, zonder dat religieuze overtuigingen een reden zijn om elkaar hartgrondig te haten en dood te wensen? Is het dan niet nodig om óók te kijken naar wat ons nu gescheiden houdt? Schieten we er iets mee op om levensbeschouwelijke verschillen te negeren en met rust te laten?

Ik vraag me af of onverschilligheid een oplossing is, zeker nu er tal van conflicten gaande zijn waarin religieuze opvattingen wel degelijk een hoofdrol spelen. Ik heb niet de illusie dat we ooit tot een inhoudelijke overeenstemming zullen komen; daarvoor is de menselijke pluriformiteit te groot (en gelukkig maar!). Maar is dat een reden om het gesprek te vermijden? Een permanent debat lijkt me te verkiezen boven een doodzwijgen van verschillen van meningen omwille van de lieve vrede, terwijl die vrede er niet mee gediend is.

                                                            *****



Wat te doen met de claims van degenen die beweren dat er wel zoiets bestaat als een goddelijke bovennatuur, waaraan zij vergaande eisen en richtlijnen ontlenen voor hun gedrag en doelstellingen? - iets waar ook ik mee te maken heb. Wat stel ik er tegenover?

In discussies is het belangrijk om te weten binnen welk frame wordt geopereerd: wie het frame weet te bepalen, heeft eigenlijk al half gewonnen; de ander wordt dan gedwongen om zich denkend te bewegen binnen een veld van vooronderstellingen dat is bepaald door de tegenstander. Ook in een discussie die verder gaat dan persoonlijke interesse en bedoeld is om culturele en politieke invloed uit te oefenen, is de strijd om het frame van belang, al is er voor een daadwerkelijke verandering uiteraard meer nodig.

De vraag is: wil ik meegaan in het frame van degenen die menen dat een goddelijke bovennatuur werkelijk bestaat? Of anders: welk frame stel ik daar tegenover?

Ik wil niet meegaan in hetzelfde frame. Wel wil ik het over dezelfde zaken hebben, maar anders geframed. Het zwaktebod van veel radicale atheïsten is mijn inziens dat zij in hun kritiek zo ver gaan, dat zij ook de vragen, behoeften en verlangens die aan de basis liggen van de monotheïstische beantwoording in twijfel trekken en verwerpen. Hiermee reduceren zij hun existentiële betrokkenheid (tal van vragen, behoeften en verlangens zouden er niet toe doen) en zetten zij zichzelf buiten spel als geloofwaardig alternatief.

                                                            *****

Vanuit welk frame kijk ik naar het bovennatuurlijke en naar claims die worden gedaan in naam van een goddelijke bovennatuur?

Zoals gezegd, zie ik geen reden om ervan uit te gaan dat zo’n bovennatuur werkelijk bestaat: ontologisch een onverifieerbare categorie, ter wereldverklaring overbodig, en voor mijn beleving van de existentie irrelevant. (En Ockhams scheermes hanterend is het bestaan van een goddelijke bovennatuur dus een onnodige ingewikkeldheid.)

Toch zijn er mensen die wel degelijk uitgaan van het bestaan van een goddelijke bovennatuur en die daar duidelijke voorstellingen bij hebben. Hoe kan dat?

Mijn stelling in deze is: Het bovennatuurlijke bestaat slechts in het Rijk van de Verbeelding. Laat ik toelichten wat ik ermee bedoel.

Het bovennatuurlijke bestaat wel, maar niet als aparte werkelijkheid. Het bestaat in de verbeelding, zoals er zeer veel bestaat dat buiten de verbeelding geen of slechts gedeeltelijk realiteit heeft. Tot het Rijk van de Verbeelding reken ik de voorstelling én haar eventuele vormgeving: hoe de voorstelling tot beeld is geworden of hoe zij anderszins gedragen, dan wel geënsceneerd, in het leven wordt geroepen.

Denk aan Nederland. Bestaat Nederland? Een antwoord kan zijn: de lap grond binnen de grenzen die bekend staan als landsgrenzen. Is die lap grond Nederland? Het zal duidelijk zijn dat er meer mee wordt bedoeld. Wat? Wat allemaal hoort bij de entiteit ‘Nederland’? Teveel om op te noemen, en veel ervan bestaat slechts in de verbeelding van degenen die ermee te maken hebben of die zich erbij betrokken voelen. Is er een grens aan te geven aan hetgeen tot ‘Nederland’ kan worden gerekend? Ik zou niet weten waar die grens getrokken zou kunnen worden. Het domein met de naam ‘Nederland’ is in principe eindeloos.

Op soortgelijke wijze zou ik naar een godsdienst willen kijken, in casu het Christendom. Wat hoort allemaal bij deze godsdienst? Aan de basis ligt een gemeenschap van mensen die zich met elkaar verbonden weet in hun geloof in de christelijke God. Deze mensen hebben allemaal hun vragen, behoeften en verlangens. Zij delen gebouwen, praktijken en rituelen. Zij lezen en bestuderen teksten, en houden er een aantal gedeelde opvattingen op na. Et cetera.

Op zich verschilt de christelijke godsdienst niet wezenlijk van de wereldwijde gemeenschap aan Harry Potter lezers, behalve dat de laatste minder met elkaar delen. De infrastructuur van de Harry Potter gemeenschap is fors minder ontwikkeld dat de christelijke gemeenschap.

Belangrijk verschil is evenwel dat de velen in de gemeenschap van Potter-fans zich geen illusies maken over het bestaan van Harry. Hun held bestaat, ja, als romanfiguur. Er is over hem geschreven in boeken, recensies, studies, kinderopstellen etc. Er zijn films over hem gemaakt. Er is een acteur die de rol van Harry Potter speelt. En er zijn er velen die de Potter-verhalen kunnen dromen, en er misschien zelfs over dromen. Toch zal niemand denken dat hun held ook werkelijk bestaat, in een eigen, andere werkelijkheid.

Zoals Harry Potter bestaat, evenals andere romanfiguren, zo ook bestaat de goddelijke bovennatuur, evenals andere bovennatuurlijke zaken: zij bestaan in de verbeelding, en oefenen in die hoedanigheid grote invloed uit. Hun bestaan is een werkelijkheid opgetrokken in taal; buiten de taal bestaat God noch Harry Potter. Er is veel in het leven geroepen om hun bestaan meer te laten zijn dan verbeelding: boeken, gebouwen, rituelen, et cetera. Echter, wanneer de verbeelding niet langer wordt aangesproken (bijvoorbeeld, omdat de verhalen verloren zijn gegaan), dan blijft er niets over dan een lege huls. Zoals ook de hunebedden niet meer zijn dan een massief gevulde, lege huls: we weten niets meer over de functie van de enorme stenen, al spreken zij nog steeds tot de verbeelding, - zoals zij ook ooit gedaan moeten hebben, zij het op een andere manier dan voor ons.



Dat betekent niet dat de goddelijke bovennatuur daarmee onzinnig of irrelevant is. Het bovennatuurlijke is niet slechts een hersenspinsel. Als verhaal laat het zien wat van levensbetekenis wordt geacht door degenen die erin geloven. Het bovennatuurlijke biedt uitstekend de ruimte om iets uit te vergroten, zonder de beperkingen waaraan we in het natuurlijke onderworpen zijn. Een wens bijvoorbeeld (denk aan rechtvaardigheid of almacht), of een eigenschap (zoals schoonheid of goedheid). Precies omdat het bovennatuurlijke van een andere orde is dan het natuurlijke, kunnen we ons wensdenken ongeremd en ongelimiteerd zijn gang laten gaan.

En behalve dat het mooi en bevredigend kan zijn om de eigen wensen voluit de ruimte te geven, heeft het ook een vormende werking en geeft het vrijheid. Denken in termen van het volmaakte stelt in staat om zich te ontworstelen aan de dictatuur van de gegeven werkelijkheid. Het kan anders! Bovendien wordt met het volmaakte een criterium gecreëerd ter beoordeling van hetgeen we aantreffen of meemaken, nl als meer of minder volmaakt. Uiteraard valt er ook het een en ander af te dingen op het hanteren van een volmaakte maatstaf (de werkelijkheid valt dan immers altijd tegen. Maar anderzijds kan het een streven in het leven roepen (om er iets anders van te maken dan het geval is, om te verbeteren etc), en stelt het in staat tot een kritische houding: wat is, hoeft niet zo te zijn; het kan ook anders.

Vraag is dus: wanneer het bovennatuurlijke méér is dan een gratuite fantasie, wat is dan hetgeen ‘geïnvesteerd’ wordt in het Rijk der Verbeelding? Wat is de existentiële relevantie ervan, wat de levensbetekenis?

Laat ik één element noemen dat in het voordeel spreekt van het bovennatuurlijke zoals dat in het Christendom in het leven is geroepen: menselijke waardigheid en individualiteit. Het is aannemelijk om het Christendom voor te stellen als een geestelijke revolutie van onderaf. In het begin van onze jaartelling was er cultuur waarin mensen zich geestelijk konden ontwikkelen, maar deze cultuur was alleen toegankelijk voor een elite. Wie over ‘scholè’, d.w.z. vrije tijd, en dus vrijgesteld was van arbeid, kon zich wijden aan filosofie, literatuur, retorica en andere schone zaken. Anderen, en dat was het grootste deel van de bevolking, moesten het doen met spelen en rituelen die misschien niet door iedereen als geestverheffend werden ervaren. Het jonge Christendom bracht daar verandering in. Iedereen, ongeacht afkomst, rang of stand, werd als volwaardig persoon beschouwd, want voor God is iedereen gelijk. Een creatie in het Rijk van de Verbeelding, God, stelt dus in staat om zichzelf en zijn naaste te beschouwen als volwaardig mens en als gelijkwaardig.

Bovendien is er een mens geweest, Jezus, die iets voor elkaar heeft gekregen wat grote helden (zoals de Griekse Herakles) nooit is gelukt, namelijk iedereen verlossen van het onmogelijke, namelijk het kwaad. Jezus was zowel mens (en in die zin hoorde hij tot de natuurlijke wereld, zoals iedereen) als ook God (en in die zin hoorde hij ook tot het bovennatuurlijke, waarin, als Rijk van de Verbeelding, al het wenselijke ook bestaat). En door onbeperkte naastenliefde, niet beperkt tot familie of stam, voor te leven, evenals vergevingsgezindheid, riep hij waarden in het leven (uitvergroot tot ideaal in het bovennatuurlijke), die voor zijn volgelingen tot een richtlijn voor het leven werden.

Wat ik met dit voorbeeld wil laten zien is dat het bovennatuurlijke niet per se een onzinnige fantasie is. Als onderdeel van het Rijk der Verbeelding heeft zij een belangrijke vormende werking, zowel persoonlijk als cultureel. Dit verandert evenwel niets aan de stelling dat het bovennatuurlijke slechts bestaat in het Rijk van de Verbeelding. 

De verbeelding heeft een geweldige macht en wereldscheppende werking, met taal als haar belangrijkste medium. Het is niet gemakkelijk om de betovering van dit medium in de gaten te krijgen. Al wat er gebeurt, doet zich talig aan mij voor, en dat is waarschijnlijk onontkoombaar; ik zwem erin. Wel kan ik mij realiseren dát het zich zo aan mij voordoet. Ligt in dat onderscheid mijn vrijheid? 

                                                            *****



Vandaag bezoek ik de grote Jeroen Bosch tentoonstelling in zijn geboortestad, ’s Hertogenbosch. Schitterend! Als iets laat zien wat er mogelijk is in het Rijk der Verbeelding, dan is het het werk van deze laat-middeleeuwse kunstenaar!

De taferelen zijn buitengewoon aards, met levensechte details, en tegelijk is alles doortrokken met een krachtige verbeelding. Dwaasheid,  helse vuren, verleiding, lust, hemelse vreugde, spot: niets van het alledaagse is eendimensionaal. Weergaloze ensceneringen van de menselijke conditie, waarin de menselijke natuur wordt geschilderd tegen een bovennatuurlijk decor.

Frappant is hoezeer in het werk van Jeroen Bosch metaforen en zegswijzen letterlijk worden genomen. Zoals:
. het snijden van de kei in het hoofd, als uitdrukking voor gekte (in ‘De Keisnijding’);
. Johannes de Doper die subtiel wijst naar een lam, duidend op Christus, als het lam Gods (in ‘Johannes de Doper’);
. de tekening ‘Het veld heeft ogen, het bos heeft oren’;
. de tunnel van licht als weg naar de hemel (in ‘Visioenen van het Hiernamaals’);
. en het hooi dat staat voor geld en vergankelijkheid (in ‘De hooiwagen’): ‘Alle vleijsch is hoeij’: iedereen wil wat hooi te pakken krijgen alsof het goud is.

Hetzelfde geldt voor het ensceneren van dieren. Zoals de vos en de uil. (De uil overigens in een andere betekenis dan de nu gebruikelijke: ‘wij associëren de uil met wijsheid, maar in de tijd van Bosch werd de uil gezien als een bedreigend en slecht dier’.) Om maar te zwijgen van de talloze monsters, gedrochten en andere gefantaseerde wezens en gevaarten.

Niets van wat wordt getoond is slechts wat je met een onthecht, toeristisch oog zou zien. Het zwemt allemaal in een extra dimensie. En Bosch weet dat voelbaar te maken. Zijn Rijk van de Verbeelding wordt bevolkt door geest!

Met stijgende ontroering en verbijstering loop ik door de tentoonstelling: wat een schitterend werk van een nog briljantere kunstenaar!

Het belangrijkste aan kunstwerken is de mentaliteit van de maker, - althans, dat is hoe ik kijk. Ik heb nog geen typering voor de mentaliteit die uit het werk van Jeroen Bosch spreekt, maar zeker is: ik sta versteld, raak perplex, ben betoverd! Ja, hij spreekt tot de verbeelding! Wat een speelse en buitengewoon fantasierijke geest! Wat een feest! Ik word er bijzonder vrolijk van! 

Twee opvallende dingen tijdens het zien van de tentoonstelling.
Begeleidende uitleg, in tekstjes en nog meer in audio, blijkt het kijkplezier enorm te verhogen: ik zie gewoon meer wanneer ik word gewezen op samenhang, details en betekenis.
En de schilderijen in het ‘echt’ zien blijkt ook nu weer zoveel indrukwekkender dan het bekijken van afbeeldingen. Bijna al het werk van Jeroen Bosch dat ik hier zie heb ik al eens gezien, in boeken etc, maar niets gaat boven het werk zelf!



'Jeroen Bosch' is de naam van een geestverruimend middel waarmee ik de wereld van de Middeleeuwen betreed, - een wereld die mij kennelijk niet vreemd is. Bij het zien van het werk heb ik nauwelijks de associatie met een godsdienstig geloof. Hoe kan dat, terwijl zijn beeldtaal ervan doordrenkt is? Komt het omdat ik er bij het kijken middenin zit? - middenin een wereld van wonderbaarlijkheid, dwaasheid en verschrikking. Komt het door de schijnbare alledaagsheid van zijn taferelen? Komt het doordat een kaal gezicht van land, stad of mensen altijd iets mist? - namelijk beleving en betekenis. In ieder geval toont Bosch een natuurlijke wereld vermengd met buitengewone verbeelding!

                                                                       *****

Wie meent dat de goddelijke bovennatuur werkelijk bestaat, wordt begoocheld door de taal waarin zij is opgetrokken. En die begoocheling leidt tot geweldige werken van de verbeelding! Kan het ook zonder?


19 april 2016

19 april 2016. Filosofie en religie: een haat/liefde-verhouding (III)




Wat onderzoek je in het christendom?
Waarom ik er zo weinig mee heb, terwijl ik er wel in ben opgevoed en het onmiskenbaar een grote rol heeft gespeeld in onze cultuur.

En?
Christelijke denkers, zoals Augustinus, slagen er uitstekend in mijn zijnsbesef geheel te ontwereldlijken, en daarmee worden zij voor mij irrelevant.

Wat bedoel je?
Mijn gevoel voor werkelijkheid, mijn realiteitszin, mijn liefde voor het leven: het wordt allemaal mistig wanneer ik mij verdiep in de christelijke denkwereld. Alsof ik in een sciencefiction film verzeild raak waarin ik chronisch vergeet dat er ook nog een buiten is, het alledaagse bestaan.

Wat is daar mis mee?
Denken dat pretendeert van existentieel belang te zijn maar mij vervreemdt van mijn beleving is tegennatuurlijk en in tegenspraak met zichzelf. Het maakt zichzelf irrelevant, wat mij betreft.

En die ervaring heb jij met christelijke denkers?
Inderdaad. Niet met allemaal, maar wel met vele, met name uit vroeger tijden.

Hoe zou dat komen?
Wat?

Dat die denkers zo weg van de wereld zijn. Hun vervreemdende werking.
Dat wil ik onderzoeken, hoe dat kan. En ook wat dan de verleidelijkheid was, of is, van een dergelijke levenveronachtzamende visie. Hoe heeft het christelijk geloof zoveel invloed kunnen hebben, terwijl het zo afkerig was van leven in het ondermaanse? En waarom werkt die verleidelijkheid nu niet meer? - voor velen in Europa althans.

En? Heb je al een idee wat een antwoord zou kunnen zijn?
Wanneer ik zo welwillend mogelijk probeer te zijn jegens de geschiedenis en de ontwikkeling van het christendom – en wat voor zin heeft het om dat niet te willen; het heeft immers weinig zin om een hele geschiedenis in staat van beschuldiging te stellen - , dan zou ik op zoek moeten naar het positieve. Waarom sprak het aan? Wat was de zin ervan, zowel voor individuele gelovigen als ook breder, met het oog op de ontwikkeling van menselijke beschaving?

Hoe het christendom politiek van pas kwam en een soort slavenmoraal in het leven heeft geroepen? Godsdienst als opium van het volk?
Dat is te gemakkelijk. Mij lijkt dat een geestelijke stroming, inclusief rituele praktijken en cultuur, onmogelijk zo succesvol had kunnen zijn, wanneer zij louter een instrument van politieke onderdrukking zou zijn geweest, of een drug om het leven draaglijk te houden.

Wat dan wel?
Wellicht had het christendom een emancipatorische werking, - zeker in de eerste eeuwen maar ook daarna,. Mensen aan de onderkant van de samenleving werden gezien in hun menszijn, erkend als medemensen, gewaardeerd in hun individualiteit. Ik kan mij voorstellen dat deze insteek de christelijke boodschap bijzonder aantrekkelijk maakte, met name in een tijd dat het dagelijks bestaan hard, moeizaam en vernederend was, en waarin geestverheffende cultuur alleen beschikbaar was voor een geschoolde, welvarende elite.

Geestverheffende cultuur?
Ja, of geestscheppende cultuur.

Verklaar je nader.
Misschien gaat dit te ver, maar ik heb de onweerstaanbare neiging om culturele ontwikkelingen te bekijken in een evolutionair perspectief.

Wat heeft het christendom met evolutie van doen?
Het gaat me er nu niet om hoe het christendom zichzelf ziet, maar hoe je het ontstaan en met name de bloei van het christendom evolutionair zou kunnen duiden. Welke rol heeft het christendom evolutionair gespeeld?

Okay, en wat zou die rol dan zijn?
Ontwikkeling van geest.

Pardon?
Ja, je lacht erom, maar het is een serieuze zaak, en dat is precies het punt.

Goed, ik ben nog niet overtuigd.
Een theorietje dan.

Ga je gang.
Evolutionair moet geest ooit zijn ontstaan.

Wat bedoel je dan met geest?
Inderdaad, dat is niet zo gemakkelijk te omschrijven. Laten we zeggen: geest is alles wat ons mensen doet verschillen van dieren, ook de dieren die het meest op ons lijken, de mensapen.

Doel je op taal en denken?
Zeker, en op verbeelding, moraal, cultuur. Bij mensapen en andere hoogontwikkelde dieren is er reeds sprake van taal, moraal en cultuur, in primitieve vorm, maar mensen hebben dit alles oneindig uitgewerkt, verfijnd en gecultiveerd.

En die verfijnde en gecultiveerde vorm noem jij geest?
Je mag het ook anders noemen, maar geest lijkt mij een geschikt woord.

En wat doet het christendom in dit verhaal?
Het christendom is een van de evolutionaire vehikels geweest voor het ontwikkelen van geest zoals hij nu onderdeel is van ons leven. Als wij in het verre verleden ooit op gelijke voet stonden met chimpansees en bonobo’s, dan moet er evolutionair heel veel zijn gebeurd om uit te komen bij wie en wat wij nu zijn. Zoiets ontstaat niet vanzelf. Lichamelijk zijn we geëvolueerd, maar dat is niet het enige. De menselijke conditie heeft zich ook ontwikkeld door middel van cultuur.

Culturele geschiedenis is menselijke evolutie?
Zo zou je het kunnen zien. Menszijn heeft zich verder geëvolueerd met culturele middelen. Onze hele menselijke wereld getuigt van geest-in-ontwikkeling. Zij is de veruiterlijking ervan.

En godsdienst is een van die culturele middelen?
Inderdaad. Het zou vreemd zijn als in de evolutie van menszijn godsdienst geen rol zou hebben gespeeld. Een of andere vorm van religie heeft overal in de wereld, bij alle volken, een rol gespeeld. De vraag is welke.

Dus als ik het goed begrijp heeft de menselijke geest zich ontwikkeld in godsdienst.
Niet alleen, maar ook. Dat lijkt me een hypothese waar veel voor te zeggen valt.

Vanwaar dan je afkeer van het christendom?
Ik heb geen afkeer van het christendom. Het is eerder zo dat ik er geen connectie meer mee heb, zeker niet met de leerstellige vormen ervan, zoals bijvoorbeeld bij Augustinus. En ik probeer te begrijpen hoe dat komt.

Wat draagt een evolutionaire benadering daaraan bij?
Wel, ik kan mij voorstellen dat de ontwikkeling van geest niet vanzelf is gegaan. Eerst en voor alles zijn wij een lichamelijk organisme.

We zijn geen engelen, nee.
Onze beleving huist in onze lichamelijkheid. Om geest te ontwikkelen die meer is dan de lichamelijke beleving van driften en begeerten, is het wellicht nodig geweest om ons tegen de overmacht van onze lichamelijkheid te keren.

Tegen de macht van driften en begeerten?
Precies, zodat er ‘ruimte’ ontstaat voor iets anders, iets dat ook wel ‘geestelijk leven’ werd genoemd. Of verstand. Of rede. Of ziel. Of innerlijkheid.

En dat zou verklaren waarom de christelijke denkwereld zo levenveronachtzamend is?
Zou kunnen, ja. Bij Plato tref je al de gedachte aan dat de ziel gevangen zit in de kerker van het lichaam. Er wil zich kennelijk iets ontworstelen aan het lichaam, maar dat er door gevangen wordt gehouden. De vraag is: bestaat die ziel (of hoe je het ook wilt noemen) reeds, of ontstaat zij in het zich ontworstelen aan de macht van het lichaam?

En het christendom deed hetzelfde als waar Plato het over had?
Inderdaad, en dan voor iedereen. Zoals Nietzsche zei: christendom is platonisme voor het volk. Voor hem was deze zin een aaneenschakeling van verachtelijkheden. Vanuit zijn perspectief snap ik waarom Nietzsche er laatdunkend over deed, maar je zou dezelfde geschiedenis ook anders kunnen duiden. De wording van geest die door Plato en zijn Academie werd bevorderd en gecultiveerd voor een elite, werd door het christendom eveneens bevorderd en gecultiveerd, maar ditmaal volksbreed.

En het volk ontving de heilige geest, werd erin opgevoed.
Zoiets.

Had het anders gekund?
Waarom niet? Maar dit is wat er in ons werelddeel is gebeurd, - althans, zo zou je het kunnen duiden.

De afkeer van lichamelijkheid was nodig om geest te kunnen ontwikkelen.
Ja, daar kan ik me iets bij voorstellen. Het zou voor mij verklaren waarom zoveel christelijk gedachtegoed (en Augustinus is niet de enige) niet van deze wereld is, maar zich situeert in bovennatuurlijkheid, oftewel in iets anders dan de werkelijkheid van het lichaam, de zintuigen en de zinnen.

Bovennatuurlijke ideeën en voorstellingen als kraamkamer van de geest.
Zoiets. Niet alleen God en het hiernamaals zijn van niet-lichamelijke orde; dat geldt überhaupt voor de menselijke geest die zich naar God en het hiernamaals richt.

God en het hiernamaals als geestverruimende middelen?
Wat anders!

Zo had ik er nog niet naar gekeken.
Het went wel. Wat vind je van deze theorette?

Niet gek. Ik weet niet of zij klopt, maar het klinkt interessant.
Het zou kunnen verklaren waarom het christendom zo lang een cultureel dominante factor heeft kunnen zijn: het heeft gezorgd voor geest, in een soort zelfbetovering.



En deze gedachte, dit evolutionaire perspectief, is dat ook een geestverruimend middel?
Ja, waarom niet! En tegelijk een antidoping.

Hoe bedoel je?
Wanneer de idee van God, het hiernamaals en alle andere bovennatuurlijke noties hun geestverruimende werk hebben gedaan en zijn doorzien als middelen, dan verliezen zij hun betovering. Het is moeilijk om te blijven geloven in het bovennatuurlijke wanneer je het alsof-karakter ervan hebt doorzien.

Het alsof-karakter?
Zolang je gelooft in het bovennatuurlijke alsof het bestaat, bestaat het ook, zoals ook het natuurlijke bestaat. Maar het bestaat alleen zo, wanneer je het ‘alsof’ weglaat: het bovennatuurlijke bestaat dan zoals het natuurlijke bestaat. Voeg je er ‘alsof’ aan toe, dan bestaat het niet meer op dezelfde wijze.

Het is me nog niet helemaal duidelijk.
Laat ik een ander voorbeeld nemen. Zolang een kind gelooft in Sinterklaas alsof hij bestaat, bestaat hij ook, zoals ook snoepgoed bestaat. Maar hij bestaat alleen echt, zolang het kind nog niet het alsof-karakter van Sinterklaas doorheeft. Krijgt hij het door, dan is Sinterklaas nooit meer dezelfde.

Met welk resultaat?
Behalve teleurstelling schept die ontdekking ook geest. Niet meer geloven in het bovennatuurlijke als reëel bestaand, heeft een vormende werking. Het kan kritische zin in het leven roepen, of versterken.

En wat gebeurt er dan met het bovennatuurlijke?
Het bestaat nog wel, maar nu als ideële grootheid. Zoals voor een kind dat niet meer in Sinterklaas gelooft: de Goedheiligman bestaat nog steeds wel degelijk, maar nu als fictief personage, waaraan hij nog altijd plezier kan beleven, maar niet meer op dezelfde manier als eerder. En hij is een ervaring rijker: het is mogelijk om lange tijd te geloven dat iets echt bestaat, terwijl later blijkt dat dit niet het geval is.

Wat is daarvan de winst?
Het besef dat onze eigen geest ons in de maling kan nemen, terwijl we toch baat kunnen hebben bij de fictieve producten ervan.

En dat geldt ook voor het christendom?
Het christelijk geloof heeft een belangrijke rol speelt in de menswording zoals die zich in onze beschaving heeft voltrokken.

Welke beschaving?
De Europese. Andere beschavingen hebben hun eigen geestverruimende middelen ontwikkeld.

Is het christelijk geloof nog steeds zo belangrijk?
Voor individuele gelovigen wellicht, maar de evolutionaire rol van het christendom lijkt te zijn uitgespeeld, in Europa althans. Velen hebben het alsof-karakter ervan ingezien, waardoor zij er nooit meer op dezelfde manier in kunnen geloven, zoals eerder.

Is dat niet winst?
Lijkt me wel, ja.

En wat schiet je ermee op?
Het voordeel is dat je niet louter negatief hoeft te doen over de ontwikkeling van het christendom. Het was een ladder waarlangs we omhoog zijn geklommen ter ontwikkeling van geest. En innerlijkheid. Met een hele cultuur ter ondersteuning. Weliswaar had het een andere ladder kunnen zijn, maar dat is nutteloze hypothese. Feit is dat het voor de Europese mens een ladder was.

En verder? Omhoog?
Ik zou het niet weten. We zitten er middenin. Het zou kunnen dat we nu eerst moeten integreren wat zich eerder in een tegenoverstelling heeft ontwikkeld: geest versus lichaam, subject versus object. Het is slecht voorstelbaar dat onze evolutionaire ontwikkeling hiermee ophoudt.

Is de rol van het christendom uitgespeeld?
Nee. Maar het zou mooi zijn als het zichzelf iets minder serieus zou nemen. Een dogmatisch bouwwerk, met ‘gefundeerde’ opvattingen over bovennatuurlijke zaken, was eerder wellicht nodig om geest tot ontwikkeling te laten komen. Nu we voldoende geest hebben ontwikkeld, heeft dat bouwwerk zijn effectiviteit verloren. Zoals veel kerkgebouwen leeg komen te staan, van functie veranderen of worden gesloopt, zo is ook de christelijke dogmatiek cultureel-evolutionair niet meer van belang. Wellicht dat er ruimte komt voor creativiteit en speelsheid, ook in het christendom.

En de emancipatorische betekenis van het christendom?
Die blijft het houden, als het niet star blijft vasthouden aan vroegere waarheden. De aantrekkingskracht van het christendom lag vanaf het begin in aandacht voor menselijke waardigheid, voor de enkeling, voor mensen in nood, en voor vergevingsgezindheid. Dit blijft belangrijk, en ik zie niet waarom het niet zou kunnen worden voortgezet, ook zonder het geloof in bovennatuurlijkheden. Het vergt enig omdenkwerk, maar goed, daar zijn we mens voor.

Augustinus exit, dus.
Ja, maar er is vervanging: Franciscus.

Je bedoelt die van Assisi?
Eh ja.

Waarom Franciscus?
Niet letterlijk vanwege zijn levenswijze, maar vanwege zijn betrokkenheid bij mensen, en ook bij dieren. Hij stond open voor wie hij ontmoette, stelde mensen boven regels, en had de moed om patronen te doorbreken. Mij lijkt dat het christendom met dit voorbeeld nog wel een poosje vooruit kan.

En waarin verschilt dit christendom van humanisme?
Hm, goede vraag. 

Hebben we voldoende geest ontwikkeld?
Ik kan me voorstellen dat we nog wel een verdiepingsslag zouden kunnen maken.

Hoe?
Met behulp van Oosterse spiritualiteit.

Nee toch?!
Boeddhisme, bijvoorbeeld, en taoïsme. Zij hebben een hele reeks technieken ontwikkeld, die kunnen helpen bij het integreren van wat in onze cultuur uit elkaar is komen te liggen, onder de titel lichaam en geest. Zoals meditatie en tai chi. En dat niet alleen. Die technieken gaan gepaard met uitgebreide en verfijnde psychologieën en opvattingen over menszijn, geluk, et cetera.

Nog meer geestverruimende middelen!
Waarom niet! Wellicht dat humanisme dan gastheer kan zijn!

Een soort ménage à trois, met Franciscus er ook bij.
Eh oui!

En filosofie?
Zij is onmisbaar in deze transformatie, als conceptuele creativiteit en als emancipatiemachine.

Pardon?
Behalve wijsbegeerte kan filosofie ook een creatieve activiteit zijn, door het her-denken van oude concepten en het scheppen van nieuwe.

Waar is dat goed voor?
Aangezien wij denkende wezens zijn en aangezien het voor onze beleving uitmaakt hoe wij denken over onszelf, over het leven etc en hoe wij het een en ander interpreteren, doet het ertoe welke concepten we hanteren. Conceptuele frames, ons existentiële referentiekader, het kan allemaal verouderen en in de weg gaan zitten. Af en toe moet ook denken vervellen, zowel persoonlijk als cultureel, willen we bij de tijd blijven, aangepast aan nieuwe omstandigheden, en verder evolueren.

En dat is een taak van filosofie?
Inderdaad, filosofie als creativiteit. Om verouderde, inefficiënt geworden denkgewoontes te vernietigen zijn niet alleen nieuwe ervaringen nodig, maar is het ook zaak om te beschikken over concepten die er recht aan doen. Filosofie is werkplaats en atelier voor existentiële vernieuwing, wat het denkonderdeel betreft.

Ingewikkeld.
Dat hoeft het niet te zijn. Denk aan filosofie die je als nieuw hebt ervaren, of als verfrissend anders. Je kunt voor jezelf nagaan wat het effect ervan was.

Begin nu niet opnieuw over geestverruimende middelen.
Okay, maar dat is wel de uitwerking ervan.

En dat maakt filosofie tot een emancipatiemachine?
Wat anders!



17 april 2016

16 april 2016. Filosofie en religie: een haat/liefde-verhouding (II)


Afgelopen donderdag was de tweede les van de cursus ‘Filosofie & religie: een haat/liefde-verhouding’. Nadat ik in de eerste les een algemene schets had gegeven van de ontwikkeling van (Westerse) filosofie in vier historische periodes, gerelateerd aan levenskunst, plus de vraag wat religie zou kunnen bijdragen aan levenskunst, ben ik de tweede les begonnen met een schets van wat de meesten van ons, bewust dan wel onbewust, zullen associëren met religie, nl christendom. Met in de hoofdrol Augustinus.



Om mij verder in het thema te verdiepen ben ik nu in Museum Catharijneconvent in Utrecht. Augustinus (354 – 430) wordt beschouwd als een van de belangrijke, zo niet dé belangrijkste kerkvader. Ik was benieuwd hoe dat zijn sporen heeft nagelaten in kunst en devotie. Het Catharijneconvent ken ik als een goed katholiek museum, met beelden en schilderijen in een religieuze sfeer en met de nodige informatie. Daarom leek het me een geschikt adres voor verder onderzoek.

Over Augustinus tref ik weinig aan. Behalve één schilderij waarop hij wordt afgebeeld, samen met drie andere (‘De vier kerkvaders’, geschilderd door Abraham Bloemaert, uit 1632), vind ik niets dat naar hem verwijst. Genoot hij in deze streken weinig verering? Of zijn die beelden en schilderijen vernietigd tijdens de Beeldenstorm?

Van 10 augustus tot begin oktober 1566 woedde in de Nederlanden de Beeldenstorm ‘waarin kerken, kloosters en kapellen werden ontdaan van heiligenbeelden en schilderijen’. Deze gebeurtenis heeft mij altijd gefascineerd. Hoe groot moet de woede zijn, wil zij door het hele land heen gekoeld worden op beelden en schilderijen!? Waar stonden zij dan voor?

Ik lees: ‘De Beeldenstorm zal uiteindelijk mede leiden tot de Opstand in de Nederlanden.’ Vraag die bij me opkomt: Hoe belangrijk was een nieuwe ideologie (het protestantisme) voor het kunnen ontstaan van de Opstand in de Nederlanden, tegen een overheerser, Spanje, met een andere ideologie (het katholicisme)? – met kennelijke gevolgen voor beelden en schilderijen. Was er verschil in ideologie voor nodig om het tot een opstand te kunnen laten komen?



Terug naar Augustinus. In de voorbereiding voor de les over het christendom, afgelopen donderdag, werd ik het meest door hem getroffen. Ik wist al wel het een en ander over Augustinus, heb enkele van zijn boeken gelezen (waaronder dat over de vrije wil), en was al vaker op zijn invloed gestuit, als genie van het vroege christendom. Ook in de moderne tijd. Bij Descartes, bijvoorbeeld.

In Augustinus’ levensbeschrijving valt te lezen over zijn losbandige leven en zijn jaren van rusteloos zoeken naar de waarheid, in de verwachting dat deze een einde zal maken aan zijn rusteloosheid. Totdat hij Christus vindt, waarna hij gaandeweg uitgroeit tot een belangrijke kerkvader.

Wat mij intrigeert is het ‘contrast’ tussen het beëindigen van zijn rusteloosheid en de rij werken die hij heeft nagelaten. Had hij werkelijk zijn zielenrust gevonden, dan had hij er ook het zwijgen toe kunnen doen.

Vond Augustinus zielenrust in Christus? Nee, hij vond rust in het bezig zijn met Christus. In zijn geval was dat: schrijven over het belang en de levensbetekenis van Christus, zich bezinnen op zijn eigen leven (de ‘Confessiones’), prediken, het ontwikkelen van een christelijke dogmatiek, etc. Rusteloosheid omgezet in productiviteit: dezelfde energie, maar nu gericht, met een gevoel van zin. Van rust is allerminst sprake. Zoals de functie van fantasie fantasie is, zo is verlangen er niet om gestild te worden, maar om te verlangen. Het object van passie (zoals Christus in het geval van Augustinus) is niet per se waar het in passie om gaat. Zijn onrust heeft een andere kwaliteit gekregen.

Toch had Augustinus niet in elk onderwerp zijn passie kunnen uitleven. Christus was niet willekeurig. Het leven en het verhaal van Jezus raakte hem, adresseerde zijn sensibiliteiten. Wat deze teweeg had gebracht begeesterde hem. Het fenomeen ‘Christus’ sprak zijn talenten aan en werkte zo op hem uit dat hij die talenten in dienst wilde stellen van een grotere zaak: de verbreiding van het christendom. Kortom: het inspireerde hem tot grote creativiteit.

Zielenrust suggereert een tot-rust-komen. Wat eerder het geval is: een rusten in beweging, een dynamiek die rust geeft. Het komt erop aan het juiste project te vinden.

                                                *****


Wat je ook vindt van het christelijk geloof, het heeft een grote rijkdom aan kunst, voorwerpen, verhalen en levensgeschiedenissen opgeleverd. En daarmee heeft het iets in het leven geroepen dat de wereld heeft veranderd, of eraan toegevoegd. Misschien is het wel het enige van religie dat werkelijk bestaat: de geestelijke wereld die zij ensceneert, met behulp van taal, en met voorwerpen, kunstwerken en architectuur als decorstukken.



En daarbij wordt ook leentjebuur gespeeld, zij het geherinterpreteerd. De kunst is om vervolgens te doen vergeten waar je het vandaan hebt, - de grote truc van cultureel imperialisme! Ik moest eraan denken toen ik een schilderij zag over ‘de brede en de smalle weg’, geschilderd door ene Laurentius de Neter (ca 1635). ‘De man en de vrouw in het midden staan voor een belangrijke keuze in hun leven: kiezen zij voor de comfortabele brede weg vol wereldse verlokkingen, of nemen zij hun kruis op en kiezen zij voor het smalle pad? (...) Het thema is al eeuwenoud en is nog altijd actueel.’

Wat het laatste betreft, inderdaad. De parabel kende ik al wel uit de Bijbel, evenals de prent met daarop de twee wegen: het brede en het smalle pad. Ik dacht altijd dat zij een door en door christelijk thema waren. Maar pas ontdekte ik dat dit helemaal niet zo is. De parabel vind je reeds in de Griekse mythen, in een verhaal over Herakles, de Griekse oerheld, die tal van onmogelijke taken toch wist te vervullen. Voor mijn zoontje is Herakles ook een held, zo ongeveer als Harry Potter. Hij heeft er recentelijk een werkstuk over gemaakt voor school. Met hem heb ik de oude verhalen gelezen. En tot mijn verrassing kwam ik daarin dezelfde parabel tegen.

Een beschrijving van ‘Herakles op de tweesprong’ begint als volgt:
‘Omstreeks die tijd verliet Herakles de herders en de kudden en trok naar een eenzame streek, om erover na te denken welke levensweg hij in zou slaan. Terwijl hij zo zat te peinzen, zag hij twee rijzige vrouwen op zich toekomen. De ene had een waardig en edel uiterlijk en een ingetogen blik; vlekkeloos wit was haar gewaad. De andere had uitdagende vormen en een drieste oogopslag. Haar gelaat was geblanket en zij droeg doorzichtige kleding. Telkens keek zij naar haar eigen schaduwbeeld.
Toen het tweetal naderbij kwam, verhaastte de eerste niet haar pas, maar de tweede liep haar voorbij, ging op de jongeling toe en sprak tot hem: "Herakles ik zie dat je aarzelt welke weg je zult kiezen om door het leven te gaan. Indien je mij als je gezellin kiest, zal ik je langs een weg van louter genot voeren en geen enkel ongemak zal je deel zijn. Aan alle lusten zal je toe kunnen geven en niets behoeven te weigeren dat je behaagt."
Toen Herakles dit aanlokkelijke aanbod hoorde, vroeg hij verwonderd naar haar naam. En zij antwoordde: "Mijn vrienden noemen mij de Gelukzaligheid, maar mijn vijanden die mij kleineren willen, noemen mij de Ondeugd."
Intussen was de andere vrouw naderbij gekomen. "Ook ik kom tot je, Herakles," sprak zij, "want ik ken je ouders en weet hoe je bent opgevoed en ik hoop dat je in het grote en het goede zult uitblinken! Maar weet wel, dat slechts een lange en moeizame weg de mens voert naar al wat goed en waardevol is, want aldus hebben het de goden bestemd. Is het je wens dat de Grieken je om je rechtschapenheid en moed bewonderen, dan dien je de weldoener van het land te worden. Wie oogsten wil, moet zaaien. Wie wil zegevieren, moet de krijgskunst leren en wie zeggenschap over zijn lichaam wil hebben, moet het harden door arbeid en inspanning."

Nu viel de Ondeugd haar in de rede: "Zie je wel, lieve Herakles, langs welk een lange en bezwaarlijke weg zij je voeren wil!"

"Schaam je!" sprak de Deugd streng. "Jij eet voordat je honger hebt en drinkt voordat je dorstig bent. Geen bed is je zacht genoeg. Je vrienden laat je de nachten doorbrassen en het beste deel van de dagen verslapen. Hoewel je onsterfelijk bent, hebben de goden je verstoten en goede mensen verachten je. In mij vinden echter de kunstenaars een gerede helpster en de huisvaders een getrouwe leidster, het volk een liefdevolle steun. Zij die mij volgen, scheppen vreugde in het leven; alles smaakt hun goed: spijs, drank en slaap. Door mij te volgen worden zij bemind door goden en stervelingen, geacht door het vaderland. Kies je zulk een leven, jongeling, dan vind je de werkelijke gelukzaligheid !"’

Het christendom heeft er uiteraard een geheel andere invulling aan gegeven. De parabel komt uit de mond van Jezus, en is deel van de Bergrede: ‘nauw is de poort naar het leven; breed de weg die naar de ondergang leidt’.

Het schilderij van Laurentius de Neter vertelt de christelijke versie, maar met beeldelementen uit de oudere, ‘heidense’ mythe. Eenzelfde soort keuze staat uitgebeeld als waar Herakles voor stond: een man die nog moet beslissen, met aan de ene kant een verleidelijke, rijk geklede dame, met een belofte van genot, geld en andere wereldse genoegens, en aan de andere kant een sober geklede vrouw, met een kind op de arm. Verschil met Herakles is dat hier de besluiteloze man zich kan laten leiden door een engel. In het schilderij wijst de engel op de Tien Geboden, ‘de richtlijn voor een juist leven’.

Ook is de keuze een andere. Bij Herakles gaat het tussen durf, heldhaftigheid en roem enerzijds en een gemakzuchtig, gewoon leven anderzijds. In de christelijke versie is de keuze tussen een godvruchtig leven en het hemelse Jeruzalem enerzijds en genot, de dood en het hellevuur anderzijds.

Ter verruiming van de geest zou ik het gewaardeerd hebben wanneer ik in mijn jeugd niet alleen de christelijke versie voorgeschoteld had gekregen, maar ook de Griekse. Als het er dan toch om gaat te leren om keuzes voor het leven te maken, dan het liefst een meervoudige.

                                                *****

Weinig Augustus dus in het Catharijneconvent. Des te meer Franciscus: er loopt op dit moment een tentoonstelling die aan hem is gewijd. En ik ben niet de enige in dit oude kloostergebouw; het is er behoorlijk druk.

Franciscus (1181 – 1226) moet een innemende, bewonderenswaardige man zijn geweest. Zijn leven sprak tot de verbeelding, zoals blijkt uit de vele schilderijen. En zijn levenswijze heeft velen geïnspireerd. Ook nu nog. Op video komen enkele mensen aan het woord voor wie Franciscus het grote voorbeeld is. Met name zijn simpele en liefdevolle menselijkheid spreekt aan. Geen theologische leerstelligheid, à la Augustinus, maar toewijding en betrokkenheid bij mensen die het slecht getroffen hebben. En de dieren! Volgens het verhaal ging hij met de natuur om zoals hij met mensen omging.

Opvallend in het levensverhaal van Franciscus is de kracht van vereenzelviging: biddend en vererend identificeerde hij zich geheel en al met de Christus die stierf aan het kruis. Hij leefde zich intens in in het lijden van zijn grote voorbeeld, met als uiterste gevolg: het verschijnen van de stigmata, de wondtekenen in zijn eigen handen, voeten en zijde, - althans, zo gaat het verhaal.

Wat mij telkens verbaast is waarom er in het christendom slechts één Christus is. Waarom zou je – zoals in boeddhisme en filosofie – niet allemaal kunnen worden als je grote voorbeeld? – een mogelijkheid realiserend die iedereen in zich heeft en die bij uitstek is voorgeleefd door een historisch persoon: Jezus, en in de andere gevallen: Gautama en Socrates. Franciscus heeft het geprobeerd. Franciscus alter Christus: hij werd een tweede Christus.



Franciscus is de heilige met de aansprekende verhalen. Een van de verhalen gaat over de ontmoeting van Franciscus met de Sultan. Het speelde zich af tijdens de vijfde kruistocht, waar Franciscus fel tegen was. In 1219 bracht hij een bezoek aan Sultan Malek al-Kamil in Damiate, een havenstad in Egypte. ‘Franciscus had eerst het kamp van de kruisvaarders aangedaan en wist vervolgens ook de Sultan te spreken te krijgen. Zij spraken met wederzijds respect over hun beider levensbeschouwingen. In Franciscus' leven en zijn geschriften zijn sporen terug te vinden van de bewondering en waardering die hij voor bepaalde gebruiken van de moslims had opgevat.’

Franciscus predikte vrede en bracht het ook in praktijk, heel letterlijk. In een hitsige sfeer van vijandschap, onverdraagzaamheid en geweld zocht hij naar alternatieve oplossingen. Een uitspraak die aan hem wordt toegeschreven: ‘Wie er ook bij je komt, vriend of vijand, ontvang hem of haar welwillend.’

Ik ging naar Utrecht vanwege Augustinus en kom terug met Franciscus. Een interessante ruil. Wat mij boeit in Augustinus is hoe hij een hele denkwereld beslissend heeft weten te beïnvloeden. Zijn opvattingen zijn die van de christendom geworden. Met name over de goddelijke drie-eenheid, over de eenheid van schepper en verlosser en de kloof tussen schepper en schepsel, en over de erfzonde. Het hele debat over de vrije wil (waar nog steeds over wordt gebakkeleid) hebben we te ‘danken’ aan Augustinus; het vraagstuk is door hem geframed.

Wanneer ik Augustinus lees, krijg ik het gevoel met een volstrekt vreemde te maken te hebben. (Aristoteles, die zes eeuwen eerder leefde, is mij honderd maal nader dan Augustinus.) Dat is anders met Franciscus. Zijn menselijkheid raakt me, ontroert me, inspireert me. Ik zal geen Franciscaan worden, maar het is de moeite waard om me meer in zijn leven en denken te verdiepen.

                                                *****

Het tentoonstellen van beelden en schilderijen die eerder een sacrale functie hadden, blijft iets vreemd houden. In een museum krijgt de esthetische blik gemakkelijk de overhand. Met die blik bekeken zijn veel beelden en schilderijen in het Catharijneconvent niet bijzonder de moeite waard. In hun sacrale functie (in kerk, klooster etc) is de esthetische kwaliteit mooi meegenomen, maar verder van secundair belang. Voorop staat de aanbidding of de religieuze reminder. Dat laatste lukt me niet echt in een museum. De sfeer is een andere.

Ik herinner me nog de eerste keer dat dit contrast me frappeerde. Het was in Sarnath, vlakbij Benares, in India. Sarnath is een van de heilige plekken in het boeddhisme, een pelgrimsplaats: hier begon Gautama Boeddha zijn onderwijs.

In die tijd was ik intensief bezig met de vraag wat het boeddhisme (en ook het hindoeïsme) voor mij zou kunnen betekenen. Ik was zojuist in een tempel geweest, waar ik voor een boeddhabeeld had gebogen, in het besef daarbij zowel uit eerbetoon te buigen voor de historische Boeddha, als ook voor mijn eigen ‘boeddha-mogelijkheid’. Na het bezoek aan die tempel bezocht ik een nabijgelegen museumpje, en dat stond vol met boeddhabeelden, het ene naast het andere. Het trof me hoezeer die beelden museumstuk stonden te zijn, eventueel te bekijken met een kunsthistorische of esthetische blik, terwijl al deze beelden ooit hadden gefunctioneerd als beeld in een tempel, net als het beeld waar ik zojuist voor gebogen had. Alsof ze een volkomen gedaantewisseling hadden ondergaan, een soort transsubstantiatie, maar dan anders. Als een verkilling. De beelden in het museum deden me helemaal niets. Het was door de herinnering dat ik me kon voorstellen dat ze ook iets anders konden betekenen: een teken in een levend gebeuren.