25 april 2016

24 april 2016. Filosofie en religie: een haat/liefde-verhouding (IV)


Naar aanleiding van het Christendom en Descartes, in de cursus ‘Filosofie & religie: een haat/liefde-verhouding’, heb ik in de les een stelling ingebracht: ‘Het bovennatuurlijke bestaat slechts in het Rijk van de Verbeelding’. Ik wilde daarmee aan het denken over het bestaan van God een frisse draai geven. Immers, hij bestaat wel, maar slechts in de verbeelding. Wat is daarmee gezegd? Wat zijn de implicaties? In de discussie die volgde werd me duidelijk dat ik zelf nog nauwelijks scherp had wat ik met deze stelling naar voren wilde brengen, wat ik wilde verdedigen.

Het is niet de eerste keer dat ik pas gaandeweg, en meestal door discussie of gezamenlijk onderzoek, er achter kom waar het me eigenlijk om gaat. Hoe zou filosofie (opgevat als wijsbegeerte) niet dialogisch kunnen zijn? In ieder geval heb ik de interactie nodig om tevoorschijn te brengen wat kennelijk in mij huist aan vragen en opvattingen, en om zo verder te komen in mijn queeste.



                                                            *****

 Het al dan niet bestaan van het bovennatuurlijke zorgt voor de belangrijkste tegenstelling tussen voor- en tegenstanders van godsdienst. En dat betreft vooral het monotheïsme. (Ik vraag me af of een polytheïsme zoals het Hindoeïsme dezelfde soort controverses oproept. Het lijkt erop dat het vanuit een polytheïsme veel gemakkelijker is om met andersoortige opvattingen om te gaan. De veelheid aan goden brengt al een zekere losheid met zich mee en een bereidheid om het een en ander niet al te strikt te zien.)

Wie eenmaal aanneemt dat er een bovennatuurlijke werkelijkheid bestaat, als radicaal anders dan de natuurlijke (zoals gebeurt in het monotheïsme), geeft zichzelf een vrijbrief om van alles te projecteren in die andere werkelijkheid. En dat gebeurt dan ook rijkelijk. De zeventig maagden die een martelaar te wachten staan, zijn slechts een klein en onbetekenend voorbeeld, ware het niet dat er mensen zijn die het idee serieus nemen.

De voorstellingen die het bovennatuurlijke bevolken zijn in principe onverifieerbaar, precies omdat zij van een niet-natuurlijke orde zijn. Hoe zou je iets over de goddelijke bovennatuur kunnen bewijzen wanneer zij radicaal verschilt van de natuur? - 'natuur' opgevat in brede zin als de alledaagse werkelijkheid, zoals wij ermee vertrouwd zijn in onze beleving en zoals wij ermee bekend zijn door onze zintuigen en de kennis die we daardoor verkrijgen.

Toch blijkt dat geen reden om er het zwijgen toe te doen over de goddelijke bovennatuur, en dan beperk ik mij even tot de christelijke variant van het monotheïsme.
Om enkele voorbeelden te geven:
. God wordt voorgesteld als een schepper die gans anders is dan zijn schepping. Nergens zien we een schepper aan het werk (zoals we dat wel zouden kunnen in een atelier of in een werkplaats); toch wordt hij verondersteld te bestaan, aangezien wij en al het andere als ‘schepselen’ worden voorgesteld.
. Terwijl alles wat op aarde leeft tijdelijk is, wordt leven in het hiernamaals als eeuwig voorgesteld.
. Ook wij mensen worden geacht iets eeuwigs in ons te hebben, nl een ziel, ook al kan dat nergens worden gelokaliseerd of gemeten, - maar dat is logisch, want het is van bovennatuurlijke orde.
. Terwijl alles in de menselijke wereld min of meer goed, mooi, rechtvaardig etc is, geldt voor de goddelijke bovennatuur een andere maatstaf, het absolute. Er heerst volmaaktheid; het volmaakt goede, volmaakte schoonheid, volmaakte rechtvaardigheid etc.
. Terwijl alle mensen beperkt zijn in kennis en in macht, wordt er van uit gegaan dat God alwetend en almachtig is.
. Terwijl geen enkel mens zal zeggen dat hij alles is, geldt voor God dat hij alomtegenwoordig en allesomvattend is. (Vreemd overigens dat de natuur als schepping geen deel uitmaakt van God, terwijl tegelijk wordt beweerd dat er niets groters is dan God. Tussen schepper en schepsel gaapt immers een kloof. Eigenlijk is er dus wel iets groters, namelijk schepper en schepsel bij elkaar opgeteld.)



Opmerkelijk blijft dat van het bovennatuurlijke toch meer bekend lijkt te zijn dan men op grond van zijn ontologische status zou mogen verwachten. Zoals gezegd, wordt de goddelijke bovennatuur geacht van een radicaal andere orde te zijn dan de natuur (beide liggen niet in het verlengde van elkaar, zoals de zomer in het verlengde ligt van het voorjaar, of zoals een gerealiseerd project in het verlengde ligt van een ontwerp). Toch weet menig monotheïst wie God is:
. God is een schepper;
. het is een hij;
. God is eeuwig;
. God is volmaakt en alwetend.
Iets soortgelijks geldt voor het hiernamaals. Nog nooit is iemand teruggekeerd uit de dood. Toch weet menig monotheïst met zekerheid dat er een voortbestaan is, en ook dat dit voortbestaan moreel geladen is: er is het volstrekt goede leven (de hemel) en er is het volstrekt niet-goede leven (de hel).

Er wordt dus een logica gebezigd die passend is binnen de natuurlijke orde. Wat we kennen vanuit het alledaagse leven, wordt vertrekpunt voor het spreken over het bovennatuurlijke. Vanuit de natuur wordt logisch doorgeredeneerd naar de goddelijke bovennatuur. Immers:
. Een schepsel verwijst naar een schepper (zoals dat ook geldt voor een beeldhouwwerk en zijn maker).
. Het tijdelijke en het eeuwige bewegen zich binnen hetzelfde conceptuele frame, nl dat van de tijd.
. Datzelfde geldt voor volmaaktheid, almacht en alwetendheid: het ene (volmaaktheid) is de maat voor het andere (het onvolmaakte ding, de onvolmaakte mens, etc).
. Het hiernamaals ligt in het verlengde van het aardse leven, zij het oneindig uitvergroot: een leven is niet kort van duur, maar eeuwig, en de kwaliteit ervan is niet relatief goed en slecht, maar volmaakt goed of volmaakt slecht.

Alle kenmerken van hetgeen bovennatuurlijk bestaat ligt dus in het verlengde van hetgeen natuurlijk bestaat. Vraag is echter waarom de goddelijke bovennatuur (die immers zo gans anders is) zich aan dezelfde logica zou houden. En als voor het bovennatuurlijke eenzelfde logica geldt als voor het natuurlijke, zijn beide dan wel zo radicaal anders? Immers, wanneer iets van hetzelfde logische weefsel is als iets anders, dan delen beide een belangrijke, existentiële dimensie, en kun je niet zeggen dat zij van een volstrekt andere orde zijn.

Overigens was men in de Middeleeuwen nog wel zo consequent dat men God onthief van een al te strak keurslijf: hij werd in staat geacht tot het doen van wonderen, welke een doorbreking waren van de logica van de wereld. God is volstrekt vrij om zich niet te houden aan natuurwetten. (Zoals bekend heeft hij ooit, om het volk Israël de tijd te geven af te rekenen met zijn vijanden, een etmaal lang zon en maan stilgezet, - zowaar geen sinecure!) Opmerkelijk blijft waarom deze goddelijke vrijheid alleen in uitzonderingssituaties geldt? Waarom zou er voor het bovennatuurlijke niet een volstrekt andere logica gelden dan voor het natuurlijke?

                                                            *****



Wat te doen met de opvatting van het bovennatuurlijke zoals die zich breed heeft gemaakt in het monotheïsme? Is er reden om aan te nemen dat er zoiets als een goddelijke bovennatuur bestaat als aparte werkelijkheid, naast de natuur waarvan wij mensen onderdeel uitmaken?

Voor mijzelf sprekend: ik zie geen reden om aan te nemen dat er zoiets zou bestaan. Ik hou van de wereld en het leven zoals ik het dagelijks ervaar en ken, en heb er meer dan genoeg aan.

Het is dan ook niet zo dat ik eerder wel uitging van een bovennatuurlijke werkelijkheid en dat ik door  redeneringen zoals bovenstaande ben gaan twijfelen aan het bestaan ervan. (Het geloof in het bovennatuurlijke heeft nooit veel vat op mij gehad; het bleef een merkwaardige abstractie, ook ten tijde van mijn christelijke opvoeding.) Het is eerder andersom: ik zag, en zie, niet waarom het relevant zou zijn om het bestaan van een goddelijke bovennatuur in overweging te nemen. Mijn uitgangspunt is simpelweg een andere.

Waarom me er dan druk over maken?

De aanleiding is de wereldpolitieke situatie. Zij is niet ver weg. Ook ik en de mijnen hebben er mee te maken. Ik denk aan jihadisten, aan ISIS, aan orthodoxe joden in Israël, aan fundamentalistische christenen in de VS en elders. Op het huidige wereldtoneel zijn ze niet te negeren; het is zelfs gevaarlijk om dat te doen. Hun denken is niet onschuldig. We kunnen er niet omheen om hun denkwijze serieus te nemen. De actieradius ervan heeft zich geglobaliseerd. Direct dan wel indirect heb ook ik ermee te maken, al was het maar vanwege terreurdreiging en de veiligheidsmaatregelen die daarop worden genomen. Wanneer ik denk aan de wereld die ik mijn zoontje toewens, dan is dat een andere dan de huidige. Hierin zijn tal van conflicten gaande waarin boodschappen van bovennatuurlijke oorsprong een motiverende en legitimerende rol spelen.

Uiteraard kun je ook heel anders met de wereldpolitieke situatie omgaan en met de invloed van godsdienstig extremisme. Je kunt ook een economische, politieke of pedagogische invalshoek kiezen, en nog vele andere. Ik word vooral getriggerd door de ideologische kant. De opvattingen die mensen ideologisch motiveren gaan verder dan puur persoonlijke interesse; zij zijn bedoeld om politiek en cultureel van invloed te zijn. Zij betreffen dus ook mijn leefwereld, zeker nu de conflicten zich hebben geglobaliseerd; het leven in Europa is onderdeel van het strijdtoneel.

Hoe we denken over het bovennatuurlijke is niet (meer) een persoonlijke aangelegenheid. Het is geen privé-kwestie, maar een politieke en culturele zaak (geworden), met daadwerkelijke consequenties, - althans, in zoverre zij mensen motiveert en hun acties legitimeert.

Anders gezegd: hoe te bevorderen dat mensen samenleven in een spirit van basale verwantschap en met tolerantie voor verschillen in leef- en denkwijzen, ook in het geval van problemen en spanningen, zonder dat religieuze overtuigingen een reden zijn om elkaar hartgrondig te haten en dood te wensen? Is het dan niet nodig om óók te kijken naar wat ons nu gescheiden houdt? Schieten we er iets mee op om levensbeschouwelijke verschillen te negeren en met rust te laten?

Ik vraag me af of onverschilligheid een oplossing is, zeker nu er tal van conflicten gaande zijn waarin religieuze opvattingen wel degelijk een hoofdrol spelen. Ik heb niet de illusie dat we ooit tot een inhoudelijke overeenstemming zullen komen; daarvoor is de menselijke pluriformiteit te groot (en gelukkig maar!). Maar is dat een reden om het gesprek te vermijden? Een permanent debat lijkt me te verkiezen boven een doodzwijgen van verschillen van meningen omwille van de lieve vrede, terwijl die vrede er niet mee gediend is.

                                                            *****



Wat te doen met de claims van degenen die beweren dat er wel zoiets bestaat als een goddelijke bovennatuur, waaraan zij vergaande eisen en richtlijnen ontlenen voor hun gedrag en doelstellingen? - iets waar ook ik mee te maken heb. Wat stel ik er tegenover?

In discussies is het belangrijk om te weten binnen welk frame wordt geopereerd: wie het frame weet te bepalen, heeft eigenlijk al half gewonnen; de ander wordt dan gedwongen om zich denkend te bewegen binnen een veld van vooronderstellingen dat is bepaald door de tegenstander. Ook in een discussie die verder gaat dan persoonlijke interesse en bedoeld is om culturele en politieke invloed uit te oefenen, is de strijd om het frame van belang, al is er voor een daadwerkelijke verandering uiteraard meer nodig.

De vraag is: wil ik meegaan in het frame van degenen die menen dat een goddelijke bovennatuur werkelijk bestaat? Of anders: welk frame stel ik daar tegenover?

Ik wil niet meegaan in hetzelfde frame. Wel wil ik het over dezelfde zaken hebben, maar anders geframed. Het zwaktebod van veel radicale atheïsten is mijn inziens dat zij in hun kritiek zo ver gaan, dat zij ook de vragen, behoeften en verlangens die aan de basis liggen van de monotheïstische beantwoording in twijfel trekken en verwerpen. Hiermee reduceren zij hun existentiële betrokkenheid (tal van vragen, behoeften en verlangens zouden er niet toe doen) en zetten zij zichzelf buiten spel als geloofwaardig alternatief.

                                                            *****

Vanuit welk frame kijk ik naar het bovennatuurlijke en naar claims die worden gedaan in naam van een goddelijke bovennatuur?

Zoals gezegd, zie ik geen reden om ervan uit te gaan dat zo’n bovennatuur werkelijk bestaat: ontologisch een onverifieerbare categorie, ter wereldverklaring overbodig, en voor mijn beleving van de existentie irrelevant. (En Ockhams scheermes hanterend is het bestaan van een goddelijke bovennatuur dus een onnodige ingewikkeldheid.)

Toch zijn er mensen die wel degelijk uitgaan van het bestaan van een goddelijke bovennatuur en die daar duidelijke voorstellingen bij hebben. Hoe kan dat?

Mijn stelling in deze is: Het bovennatuurlijke bestaat slechts in het Rijk van de Verbeelding. Laat ik toelichten wat ik ermee bedoel.

Het bovennatuurlijke bestaat wel, maar niet als aparte werkelijkheid. Het bestaat in de verbeelding, zoals er zeer veel bestaat dat buiten de verbeelding geen of slechts gedeeltelijk realiteit heeft. Tot het Rijk van de Verbeelding reken ik de voorstelling én haar eventuele vormgeving: hoe de voorstelling tot beeld is geworden of hoe zij anderszins gedragen, dan wel geënsceneerd, in het leven wordt geroepen.

Denk aan Nederland. Bestaat Nederland? Een antwoord kan zijn: de lap grond binnen de grenzen die bekend staan als landsgrenzen. Is die lap grond Nederland? Het zal duidelijk zijn dat er meer mee wordt bedoeld. Wat? Wat allemaal hoort bij de entiteit ‘Nederland’? Teveel om op te noemen, en veel ervan bestaat slechts in de verbeelding van degenen die ermee te maken hebben of die zich erbij betrokken voelen. Is er een grens aan te geven aan hetgeen tot ‘Nederland’ kan worden gerekend? Ik zou niet weten waar die grens getrokken zou kunnen worden. Het domein met de naam ‘Nederland’ is in principe eindeloos.

Op soortgelijke wijze zou ik naar een godsdienst willen kijken, in casu het Christendom. Wat hoort allemaal bij deze godsdienst? Aan de basis ligt een gemeenschap van mensen die zich met elkaar verbonden weet in hun geloof in de christelijke God. Deze mensen hebben allemaal hun vragen, behoeften en verlangens. Zij delen gebouwen, praktijken en rituelen. Zij lezen en bestuderen teksten, en houden er een aantal gedeelde opvattingen op na. Et cetera.

Op zich verschilt de christelijke godsdienst niet wezenlijk van de wereldwijde gemeenschap aan Harry Potter lezers, behalve dat de laatste minder met elkaar delen. De infrastructuur van de Harry Potter gemeenschap is fors minder ontwikkeld dat de christelijke gemeenschap.

Belangrijk verschil is evenwel dat de velen in de gemeenschap van Potter-fans zich geen illusies maken over het bestaan van Harry. Hun held bestaat, ja, als romanfiguur. Er is over hem geschreven in boeken, recensies, studies, kinderopstellen etc. Er zijn films over hem gemaakt. Er is een acteur die de rol van Harry Potter speelt. En er zijn er velen die de Potter-verhalen kunnen dromen, en er misschien zelfs over dromen. Toch zal niemand denken dat hun held ook werkelijk bestaat, in een eigen, andere werkelijkheid.

Zoals Harry Potter bestaat, evenals andere romanfiguren, zo ook bestaat de goddelijke bovennatuur, evenals andere bovennatuurlijke zaken: zij bestaan in de verbeelding, en oefenen in die hoedanigheid grote invloed uit. Hun bestaan is een werkelijkheid opgetrokken in taal; buiten de taal bestaat God noch Harry Potter. Er is veel in het leven geroepen om hun bestaan meer te laten zijn dan verbeelding: boeken, gebouwen, rituelen, et cetera. Echter, wanneer de verbeelding niet langer wordt aangesproken (bijvoorbeeld, omdat de verhalen verloren zijn gegaan), dan blijft er niets over dan een lege huls. Zoals ook de hunebedden niet meer zijn dan een massief gevulde, lege huls: we weten niets meer over de functie van de enorme stenen, al spreken zij nog steeds tot de verbeelding, - zoals zij ook ooit gedaan moeten hebben, zij het op een andere manier dan voor ons.



Dat betekent niet dat de goddelijke bovennatuur daarmee onzinnig of irrelevant is. Het bovennatuurlijke is niet slechts een hersenspinsel. Als verhaal laat het zien wat van levensbetekenis wordt geacht door degenen die erin geloven. Het bovennatuurlijke biedt uitstekend de ruimte om iets uit te vergroten, zonder de beperkingen waaraan we in het natuurlijke onderworpen zijn. Een wens bijvoorbeeld (denk aan rechtvaardigheid of almacht), of een eigenschap (zoals schoonheid of goedheid). Precies omdat het bovennatuurlijke van een andere orde is dan het natuurlijke, kunnen we ons wensdenken ongeremd en ongelimiteerd zijn gang laten gaan.

En behalve dat het mooi en bevredigend kan zijn om de eigen wensen voluit de ruimte te geven, heeft het ook een vormende werking en geeft het vrijheid. Denken in termen van het volmaakte stelt in staat om zich te ontworstelen aan de dictatuur van de gegeven werkelijkheid. Het kan anders! Bovendien wordt met het volmaakte een criterium gecreëerd ter beoordeling van hetgeen we aantreffen of meemaken, nl als meer of minder volmaakt. Uiteraard valt er ook het een en ander af te dingen op het hanteren van een volmaakte maatstaf (de werkelijkheid valt dan immers altijd tegen. Maar anderzijds kan het een streven in het leven roepen (om er iets anders van te maken dan het geval is, om te verbeteren etc), en stelt het in staat tot een kritische houding: wat is, hoeft niet zo te zijn; het kan ook anders.

Vraag is dus: wanneer het bovennatuurlijke méér is dan een gratuite fantasie, wat is dan hetgeen ‘geïnvesteerd’ wordt in het Rijk der Verbeelding? Wat is de existentiële relevantie ervan, wat de levensbetekenis?

Laat ik één element noemen dat in het voordeel spreekt van het bovennatuurlijke zoals dat in het Christendom in het leven is geroepen: menselijke waardigheid en individualiteit. Het is aannemelijk om het Christendom voor te stellen als een geestelijke revolutie van onderaf. In het begin van onze jaartelling was er cultuur waarin mensen zich geestelijk konden ontwikkelen, maar deze cultuur was alleen toegankelijk voor een elite. Wie over ‘scholè’, d.w.z. vrije tijd, en dus vrijgesteld was van arbeid, kon zich wijden aan filosofie, literatuur, retorica en andere schone zaken. Anderen, en dat was het grootste deel van de bevolking, moesten het doen met spelen en rituelen die misschien niet door iedereen als geestverheffend werden ervaren. Het jonge Christendom bracht daar verandering in. Iedereen, ongeacht afkomst, rang of stand, werd als volwaardig persoon beschouwd, want voor God is iedereen gelijk. Een creatie in het Rijk van de Verbeelding, God, stelt dus in staat om zichzelf en zijn naaste te beschouwen als volwaardig mens en als gelijkwaardig.

Bovendien is er een mens geweest, Jezus, die iets voor elkaar heeft gekregen wat grote helden (zoals de Griekse Herakles) nooit is gelukt, namelijk iedereen verlossen van het onmogelijke, namelijk het kwaad. Jezus was zowel mens (en in die zin hoorde hij tot de natuurlijke wereld, zoals iedereen) als ook God (en in die zin hoorde hij ook tot het bovennatuurlijke, waarin, als Rijk van de Verbeelding, al het wenselijke ook bestaat). En door onbeperkte naastenliefde, niet beperkt tot familie of stam, voor te leven, evenals vergevingsgezindheid, riep hij waarden in het leven (uitvergroot tot ideaal in het bovennatuurlijke), die voor zijn volgelingen tot een richtlijn voor het leven werden.

Wat ik met dit voorbeeld wil laten zien is dat het bovennatuurlijke niet per se een onzinnige fantasie is. Als onderdeel van het Rijk der Verbeelding heeft zij een belangrijke vormende werking, zowel persoonlijk als cultureel. Dit verandert evenwel niets aan de stelling dat het bovennatuurlijke slechts bestaat in het Rijk van de Verbeelding. 

De verbeelding heeft een geweldige macht en wereldscheppende werking, met taal als haar belangrijkste medium. Het is niet gemakkelijk om de betovering van dit medium in de gaten te krijgen. Al wat er gebeurt, doet zich talig aan mij voor, en dat is waarschijnlijk onontkoombaar; ik zwem erin. Wel kan ik mij realiseren dát het zich zo aan mij voordoet. Ligt in dat onderscheid mijn vrijheid? 

                                                            *****



Vandaag bezoek ik de grote Jeroen Bosch tentoonstelling in zijn geboortestad, ’s Hertogenbosch. Schitterend! Als iets laat zien wat er mogelijk is in het Rijk der Verbeelding, dan is het het werk van deze laat-middeleeuwse kunstenaar!

De taferelen zijn buitengewoon aards, met levensechte details, en tegelijk is alles doortrokken met een krachtige verbeelding. Dwaasheid,  helse vuren, verleiding, lust, hemelse vreugde, spot: niets van het alledaagse is eendimensionaal. Weergaloze ensceneringen van de menselijke conditie, waarin de menselijke natuur wordt geschilderd tegen een bovennatuurlijk decor.

Frappant is hoezeer in het werk van Jeroen Bosch metaforen en zegswijzen letterlijk worden genomen. Zoals:
. het snijden van de kei in het hoofd, als uitdrukking voor gekte (in ‘De Keisnijding’);
. Johannes de Doper die subtiel wijst naar een lam, duidend op Christus, als het lam Gods (in ‘Johannes de Doper’);
. de tekening ‘Het veld heeft ogen, het bos heeft oren’;
. de tunnel van licht als weg naar de hemel (in ‘Visioenen van het Hiernamaals’);
. en het hooi dat staat voor geld en vergankelijkheid (in ‘De hooiwagen’): ‘Alle vleijsch is hoeij’: iedereen wil wat hooi te pakken krijgen alsof het goud is.

Hetzelfde geldt voor het ensceneren van dieren. Zoals de vos en de uil. (De uil overigens in een andere betekenis dan de nu gebruikelijke: ‘wij associëren de uil met wijsheid, maar in de tijd van Bosch werd de uil gezien als een bedreigend en slecht dier’.) Om maar te zwijgen van de talloze monsters, gedrochten en andere gefantaseerde wezens en gevaarten.

Niets van wat wordt getoond is slechts wat je met een onthecht, toeristisch oog zou zien. Het zwemt allemaal in een extra dimensie. En Bosch weet dat voelbaar te maken. Zijn Rijk van de Verbeelding wordt bevolkt door geest!

Met stijgende ontroering en verbijstering loop ik door de tentoonstelling: wat een schitterend werk van een nog briljantere kunstenaar!

Het belangrijkste aan kunstwerken is de mentaliteit van de maker, - althans, dat is hoe ik kijk. Ik heb nog geen typering voor de mentaliteit die uit het werk van Jeroen Bosch spreekt, maar zeker is: ik sta versteld, raak perplex, ben betoverd! Ja, hij spreekt tot de verbeelding! Wat een speelse en buitengewoon fantasierijke geest! Wat een feest! Ik word er bijzonder vrolijk van! 

Twee opvallende dingen tijdens het zien van de tentoonstelling.
Begeleidende uitleg, in tekstjes en nog meer in audio, blijkt het kijkplezier enorm te verhogen: ik zie gewoon meer wanneer ik word gewezen op samenhang, details en betekenis.
En de schilderijen in het ‘echt’ zien blijkt ook nu weer zoveel indrukwekkender dan het bekijken van afbeeldingen. Bijna al het werk van Jeroen Bosch dat ik hier zie heb ik al eens gezien, in boeken etc, maar niets gaat boven het werk zelf!



'Jeroen Bosch' is de naam van een geestverruimend middel waarmee ik de wereld van de Middeleeuwen betreed, - een wereld die mij kennelijk niet vreemd is. Bij het zien van het werk heb ik nauwelijks de associatie met een godsdienstig geloof. Hoe kan dat, terwijl zijn beeldtaal ervan doordrenkt is? Komt het omdat ik er bij het kijken middenin zit? - middenin een wereld van wonderbaarlijkheid, dwaasheid en verschrikking. Komt het door de schijnbare alledaagsheid van zijn taferelen? Komt het doordat een kaal gezicht van land, stad of mensen altijd iets mist? - namelijk beleving en betekenis. In ieder geval toont Bosch een natuurlijke wereld vermengd met buitengewone verbeelding!

                                                                       *****

Wie meent dat de goddelijke bovennatuur werkelijk bestaat, wordt begoocheld door de taal waarin zij is opgetrokken. En die begoocheling leidt tot geweldige werken van de verbeelding! Kan het ook zonder?


1 opmerking: