30 april 2016

29 april 2016. Filosofie en religie: een haat/liefde-verhouding (V)


Vandaag ben ik op weg met de vraag waarom ik geen boeddhist ben geworden, en waarschijnlijk ook niet zal worden. Daartoe bezoek ik de tentoonstelling ‘De Boeddha – van levensverhaal tot inspiratiebron’, in het Museum Volkenkunde te Leiden.

Als er in Amsterdam een tempel zou zijn geweest waar ik rustig kon zitten om te broeden op de vraag, dan zou ik daar naartoe zijn gegaan. Er zijn weliswaar tal van boeddhistische centra, maar geen tempel. (Er zit er wel een op de Zeedijk, maar dat functioneert toch voornamelijk als doorgangshuis voor toeristen; rustig zitten kan er niet.) Dan maar naar deze expositie.

Thuis zitten kan ook, maar dat brengt me minder in de stemming dan een omgeving die erop is ingericht. Bovendien is de kans op verrassing en verwarring er een stuk groter dan wanneer ik op mijn vertrouwde werkplek blijf zitten. Een externe, bij het onderwerp passende omgeving dynamiseert mijn denken, biedt weerstand aan zelfgenoegzaamheid, en mijn hele lijf doet mee in het onderzoek!

Gisteren een les gegeven over het Boeddhisme in de cursus ‘Filosofie en religie: een haat/liefde-verhouding’. Altijd weer inspirerend, ook voor mijzelf. Ben al jaren bezig met deze rijk geschakeerde levensvoering (je kunt het ook een religie noemen), beoefen al enkele decennia zitmeditatie, en de boeddhisten die ik ken zijn doorgaans bijzonder sympathiek. Wanneer ik met een pistool op de borst gedwongen zou worden om een religie te kiezen, dan zou het wellicht het Boeddhisme worden. Maar zolang dat niet gebeurt, onthoud ik mij van keuze. Waarom?

In Leiden denk ik even dat ik aan de verkeerde kant het station ben uitgelopen: het plein is onherkenbaar veranderd. Het is niet de enige stad die in enkele jaren tijd een forse transformatie ondergaat.

                                                            *****



Het eerste dat me invalt in het Museum Volkenkunde is de vraag wanneer iets tentoonstellingwaardig wordt geacht. Dient het daartoe uitheems te zijn? Of ongevaarlijkg en ineffectief? Of dood? – zoals de hindoeïstische beelden van Ganesha en Durga uit het thans islamitische deel van Indonesië. Moet er grote interesse voor zijn? Dient het thema van cultureel belang te zijn voor onszelf?

Ben benieuwd of er in het Museum Volkenkunde ooit een expositie is geweest over het Christendom in Nederland. Waarom zou zo’n onderwerp niet geschikt zijn voor musealisering? Of zit het ons dan te dicht op de huid? En zo ja, hoe zou zo’n expositie er dan uitzien?

Mooi, natuurlijk, dat er tentoonstelling is over de Boeddha. Maar waarom niet over Jezus, Mohammed of Socrates? Ben benieuwd naar het expositiecriterium.

                                                            *****



De tentoonstelling over de Boeddha is groot opgezet. Tal van thema’s zijn met elkaar verweven. De ondertitel, ‘Van levensverhaal tot inspiratiebron’, suggereert dat het persoonlijk is gehouden, maar dat blijkt niet echt het geval. Er wordt vooral het Boeddhisme in kaart gebracht, en dat wereldwijd. Uiteraard speelt daarin het verhaal van de Boeddha een hoofdrol.

Opvallend verschil met hoe ik het Boeddhisme ken, is dat in de tentoonstelling alle verhalen rond de Boeddha welhaast academisch ‘objectief’ worden neergezet, in een cultureel-historische presentatie. Er wordt geen poging ondernomen om de existentiële relevantie van het een en ander te onderzoeken, - hetgeen begrijpelijk is voor een museale opstelling.

Alles staat naast elkaar: feiten over aantallen boeddhisten per land en bevolkingspercentages, naast leerstelligheden (zoals de vier edele waarheden), naast beeldcultuur, naast wonderlijke verhalen.

En wat de laatste betreft, die blijken er in overvloed te zijn. Zoals het verhaal dat baby Boeddha werd geboren uit de zijde van zijn moeder, die enkele dagen later stierf en werd herboren in de hemel van de 33 goden. Feit is inderdaad dat dit wordt verhaald, maar dat is wellicht het enige feitelijke aan het verhaal.

Ook de maatschappelijke rol van het Boeddhisme wordt sober en wetenschappelijk ‘objectief’ gepresenteerd. Zoals de nauwe band die er in Thailand bestaat tussen de status van de koning en het Boeddhisme. Er worden verder geen vragen bij gesteld. (Dat een zelfbetrokken Theravada Boeddhisme zich uitstekend leent om een dictatuur ongemoeid te laten, komt uiteraard niet aan het licht, al blijf ik het wel een punt vinden om bij stil te staan. Als je dan toch Boeddhisme als religie neerzet met grote aanhang in de bevolking, waarin bestaat dan het maatschappelijk engagement? Heeft het zich met macht verbonden, zoals dat ook het geval is (geweest) met het Katholicisme? Of stelt het zich anders op?)

Natuurlijk zijn er ook de deugdzame, stichtende verhalen. Zoals de geschiedenis van Vessantara Jataka: de prins die alles weggeeft, tot en met zijn vrouw en kinderen; hij geraakt in moeilijkheden, door toedoen van een slechte brahmaan; maar uiteindelijk komt alles goed, waarna hij, in een volgend leven, aan zijn leven als de Boeddha kan beginnen! Vessantara was dus de laatste reïncarnatie voordat hij de Boeddha werd.

Op museaal afstandelijke wijze krijgen ook de vorige levens van de Boeddha, de Jataka’s, onversneden aandacht. Volgens de overlevering weet de Boeddha er zich vele honderden te herinneren, en tot in detail. Van aap, hert en boomgeest, tot koopman, minister en koning, en alles ertussen. Uiteraard verdient deze vele-levens-durende-carrière alle respect.

Opmerkelijk genoeg ontbreekt elke toelichting bij het fenomeen ‘reïncarnatie’, terwijl het concept tot voor kort een vreemde eend in de bijt van de Europese cultuurgeschiedenis was. Ondertussen lijkt bij velen de reïncarnatiegedachte geruisloos ingang te hebben gevonden. Met het grootste gemak gaat men uit van reïncarnatie als de nieuwe waarheid over leven en sterven. Dat valt me elke keer weer op wanneer ik mensen spreek die zich door Oosterse spiritualiteit laten inspireren. Hoe kritisch men is over opvattingen en praktijken in het Christendom, zo onkritisch is men vaak over soortgelijke opvattingen en praktijken in het Boeddhisme en aanverwante stromingen. Hoe kan dat?

Ik heb altijd grote vraagtekens gehad bij reïncarnatie als feitelijkheid. En ook in het Boeddhisme zou men die vraagtekens moeten hebben, aangezien ervan wordt uitgegaan dat niets blijvend is. Ja, elke substantialiteit wordt ontkend. Hoe is dan reïncarnatie mogelijk?

Het heeft er alle schijn van dat het geloof in reïncarnatie uitstekend van pas komt in het bijbrengen van moraal. Immers, wie deugdzaam leeft en verdienste (punya) verwerft, zal beter worden wedergeboren. Prima toch? Werkt hetzelfde als het geloof in een belonend dan wel straffend hiernamaals.

Veel Europeanen hebben kritisch afscheid genomen van deze lange termijn stok (of worst) ter bevordering van een deugdzaam leven. Ondanks deze kritiek, lijkt men toch moeiteloos over te stappen op een andere, even dubieuze stok/worst: reïncarnatie. Vanwaar dit selectieve gebruik van het kritisch denken?

Ik vraag me af: moet je geloven in reïncarnatie, wil je jezelf boeddhist kunnen noemen?

Veel aandacht voor de diversiteit binnen het wereldwijde Boeddhisme, veelal opgehangen aan landen: India, Thailand, China, Tibet, Japan. En ook in Europa heeft het ondertussen vaste voet aan de grond. Het Boeddhisme neemt telkens andere vormen aan, afhankelijk van cultuur en mentaliteit. Volgens de tentoonstellingmakers zijn er op dit moment zo’n half miljard boeddhisten in de wereld, zeven procent van de wereldbevolking.



                                                            *****

De expositie biedt mij niet de gelegenheid om na te denken over de betekenis van Boeddhisme in mijn leven, - althans, niet op de manier die ik thuis voor ogen had. Er zijn tal van concepten, inzichten en praktijken die ik zeer waardevol vind en die mij hebben gevormd, tezamen met andere. Daarvan vind ik hier nauwelijks iets terug. Het is eerder zo dat de tentoonstelling me ervan vervreemdt. Hoe komt dat?

Komt het doordat het Boeddhisme hier wordt gepresenteerd als cultureel-maatschappelijke verschijnsel, als religie, en niet als inspiratiebron (zoals de titel van de tentoonstelling suggereert)?

Is dat misschien waarom ik geen boeddhist wil worden: omdat het Boeddhisme eerst en vooral een religie is, terwijl het voor mij een wijsgerige inspiratiebron is, naast andere?

Het Boeddhisme zoals het hier wordt gepresenteerd, en wellicht is dat ook wereldwijd het belangrijkste, is Boeddhisme als georganiseerde vorm van religie. En dat is inclusief de bedenkelijke en lichtelijk stupide aspecten die horen bij een volksbrede beweging, met de verantwoordelijkheid om een hele kudde moraal bij te brengen en te disciplineren. Ben ik gewoon teveel individualist om mij te willen onderwerpen aan een dergelijk systeem van goede bedoelingen?

                                                            *****

Ik merk dat ik moet oppassen dat het bezoek aan deze Boeddha-expo me niet in cynisme en laatdunkendheid doet schieten.

Al wist ik het natuurlijk al wel, het was tot nu toe niet zo duidelijk tot me doorgedrongen dat het Boeddhisme eerst en vooral een georganiseerde vorm van religie is. Qua structuur, inzet en rituelen komt het daarin zeer sterk overeenkomt met het Christendom. In contrast hiermee realiseer ik me dat ikzelf voornamelijk filosofisch geïnteresseerd ben, en niet religieus. Filosofie (opgevat als wijsbegeerte) is wellicht veeleer een individueel pad. Anderen en praktijken spelen daarin zeker ook een rol, belangrijk zelfs, maar niet op dezelfde manier als in een religie.

De vraag waarmee ik buiten word gezet (het is tijd, helaas): wat te denken van de religieuze aspecten, niet alleen van Boeddhisme, maar ook van andere inspiratiebronnen? En in feite geldt iets soortgelijks voor filosofie: wat te denken van publieksfilosofie? Ik zie mijzelf niet in de rol van volksopvoeder en (filosofisch) pastoraal werker, maar kan ik er dan wel het nodige respect voor opbrengen? En geldt dat dan niet ook voor religie?

                                                             *****

Ik voel geen behoefte om me bij een religie aan te sluiten. Dat geldt ook voor het Boeddhisme. Ik heb er veel van geleerd, en nog steeds. Ook praktijken en oefeningen, zoals zitmeditatie, spreken mij bijzonder aan. Toch prefereer ik het individuele pad. En filosofie, opgevat als wijsbegeerte, biedt daartoe de gelegenheid. Zij is voor mij een manier van leven.

Er zitten evenwel enkele nadelen aan een dergelijk individualistisch pad. Gezamenlijk iets doen heeft zijn voordelen. Dat geldt al voor het voeren van gesprekken.

Paradoxaal blijft dat ik me niet wil aansluiten bij een religie, maar wel mijn voordeel doe met wat georganiseerde vormen van religie mogelijk maken. Zo mediteer ik elke donderdagochtend in een boeddhistisch centrum, samen met anderen, waarvan de meesten boeddhist zijn en lid van het centrum waar we zitten. Zonder hun lidmaatschap zou er niet zo'n mooi centrum zijn, geheel ingericht op activiteiten zoals zitmeditatie. Met gegeneraliseerd individualisme zou zoiets niet bestaan.

Verder is de kans groot dat je als filosofische enkeling zonder invloed blijft tegenover spirituele massabewegingen. (Ik denk even aan de steun die Republikeins kandidaat Ten Cruz krijgt vanuit orthodoxe christelijke kringen in Amerika.) Als het aan komt op machtsverhoudingen, dan telt het getal. Individuen die geen collectiviteit vormen zijn gemakkelijk te negeren. Hun stem wordt niet vertegenwoordigd, behalve door henzelf. Je kunt alleen meedoen in het politieke spel wanneer je draagvlak hebt en kunt steunen op een achterban. Filosofische individualisten missen die per definitie.

Kun je je als filosofische enkeling dan maar beter neerleggen bij deze situatie en hopen op een politiek en religieus klimaat dat individuele andersdenkenden gunstig gezind is of minstens met rust laat? Met Boeddhisme als collectieve factor vermoed ik dat eigenzinnig individualisme niet echt in de verdrukking raakt. Als ik denk aan bepaalde monotheïstische bewegingen (met name in het Midden-Oosten en in de VS), ben ik daar niet zeker van.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten