25 mei 2016

24 mei 2016: Filosofie en religie: een haat/liefde-verhouding (VII)



Zoonlief naar school gebracht, en nu zit ik in het Oosterpark, in afwachting van het opengaan van Artis. Om een nieuwe stap uit te broeden. Natura Artis Magistra: een uitstekende plek om ergens mee te beginnen, in het gezelschap van mijn verre neven en nichten, - helaas gekooid. Ik groet u, gij deelgenoten aan het edele leven, en denk aan onze verre vooronders die hier ooit rondliepen. (Artis verdient het om te worden bezocht als een sacrale plek, ter ere van het leven op aarde, nu en ancestraal, en toekomstig, uiteraard!)

In het park, om mij heen, ook verre familie: kraaien en eksters. En verder veel naaste familie. Natuur in de stad blijft iets bijzonders: mensen zijn er onderdeel van. Rondrennende sporters en hondjes uitlatende dames. Mannen en vrouwen in fel-oranje jacks van de plantsoenendienst pikken hier en daar wat ongerechtigheden op die niet thuishoren in deze groene omgeving. Naast mij, op een ander bankje, zit een man verwoed te gamen op zijn mobiel; herhaaldelijk snuift hij luid zijn neus. En verderop staan enkele vrouwen zich te oefenen in kickboxen; het gaat er stevig aan toe: de een slaat en schopt de ander met grote leren handschoenen aan. Allemaal om redenen die hen bekend zijn; ik kan er slechts naar gissen.

                                                            *****


Tot nu toe heeft het onderzoek naar filosofie en religie vooral het besef versterkt, hoezeer een ontologisch verschil mij scheidt van de godsdienstige medemens. (Ontologie opgevat als denken over wat werkelijk is en hoe.) Godgelovigheid, en dan met name in de monotheïstische variant, redeneert vanuit een volstrekt andere werkelijkheidsopvatting dan seculariteit. In de praktijk kan dat tot verschillen leiden (bijvoorbeeld in wat is toegestaan of geboden, en wat niet), maar dat hoeft niet. Echter, wanneer je terugvraagt naar redenen en rechtvaardiging, dan is er nauwelijks een vergelijk mogelijk.

Anders dan een godgelovige, heb ik genoeg aan de natuur (in brede zin), aan haar diversiteit en rijkdom en aan haar hoogten en diepten in beleving, en zie ik geen reden om uit te gaan van iets dat daar bovenuit gaat. Afgaand op mijn ervaring en op wat ik weet van mijn medemens, van het leven en van de wereld, is het bovennatuurlijke een onnodige aanname, welke met het welbekende scheermes van Ockham als onnodige complicering kan worden weggesneden uit de overwegingen die ik existentieel relevant acht. Het bovennatuurlijke bestaat wel, maar dan als onderdeel van het Rijk der Verbeelding: prima voor degenen die er vanuit leven, maar ik kan er niet zoveel mee, behalve genieten van de verhalen en mij de levenswijsheden laten welgevallen die erin verpakt zitten.

Wat te doen met het ontologische verschil? Valt het te overbruggen? Moet het worden overbrugd?

Een groot deel van mijn familie gaat uit van een andere werkelijkheidsopvatting. Zeg maar: godsdienstig versus seculier. Ooit leverde dat grote problemen op met mijn ouders, zozeer zelfs dat ik besloot om weg te lopen van huis. Langzaamaan, echter, realiseerde ik me dat het ‘ideologische’ verschil niet allesbepalend was. Weliswaar hielden we er fundamenteel andere opvattingen op na (wat betreft het bestaan van God, de zin van het leven, de waarde van het christendom, etc), maar dat betekende nog niet dat er geen handreiking mogelijk was, integendeel. Mijn ouders zijn buitengewoon aardige mensen; ons ‘ideologische’ verschil veranderde daar niets aan. Toen ik eenmaal onderscheid wist te maken tussen de menselijke dimensie en het ideematige, was het weer mogelijk om hartelijk met elkaar om te gaan, - toegegeven: dat ging niet van de ene dag op de andere.

Deze ervaring heeft mij gesterkt in de overtuiging dat er eerst het menselijke is, wat ik deel met anderen, en dat opvattingen hieraan gerelateerd zijn, hoe verschillend ook, - al moet gezegd dat opvattingen een zware hypotheek kunnen leggen op de omgang, op wat je in elkaar waardeert, en op wat je met elkaar kunt en wilt delen (of niet meer). Een dosis goede wil en de bereidheid tot ontmoeting kunnen een basis leggen die voorbij gaat aan ‘fundamentele’ opvattingen. Hoe belangrijk is het dan nog om ontologische verschillen te overbruggen?

Ik verwacht niet dat we er als mensheid ooit uit zullen komen wat de juiste ontologie is. Temperamenten en sensibiliteiten zullen blijven verschillen, evenals de visies en ontwikkelingspaden die daaruit volgen of erbij aansluiten. Sommigen zijn devotioneel ingesteld, anderen dienstbaar, en weer anderen denkend of sensueel, enzovoort, - en niet te vergeten: de combinaties. Het heeft weinig zin om te willen komen tot een waarheid die door iedereen zal worden gedeeld. (Alleen degenen met een extreme wil tot macht zullen hierop uit zijn, of vanuit onzekerheid.)

Betekent dit dat het geen zin heeft om ontologisch te denken? Dienen we ontologie (als denken over wat werkelijk is en hoe) dan maar achterwege te laten? Ik zou (nog?) niet weten waarom. Is ontologie een onzinnige exercitie? Dat moet nog blijken. Vraag is: waartoe ontologisch denken?

Niet om andersdenkenden over te halen of te overtuigen. Ik heb nog nooit gezien dat dergelijke pogingen een positief resultaat hadden. Is dat misschien omdat denken in een mensenleven minder ‘fundamenteel’ is dan filosofen graag zouden willen? Ik hoef niet precies te weten hoe het leven in elkaar steekt om goed en zinvol te kunnen leven. In die zin is het expliciteren van een ontologie eerder een kwestie van spel. Maar dat betekent niet dat een spel er niet toe doet: het kan van alles in het leven roepen dat de moeite waard is. Wat voor spel is ontologie? Wat roept het in het leven? Wat wordt erdoor de moeite waard? Minstens beantwoordt ontologie aan een denkbehoefte!

Zou ontologisch onderzoek wijsgerig van betekenis kunnen zijn? Met andere woorden: dient een ontologisch onderzoek mijn wijsbegeerte? (Wanneer een ontologie existentieel irrelevant blijkt te zijn, dan is het inderdaad onzinnig om zich ermee bezig te houden, - behalve als tijdverdrijf, om de verveling te verdrijven, maar daar ga ik niet voor.) Om te onderzoeken!

                                                            *****


Laat ik mij wagen aan een eerste exercitie.

Wat is mijn ontologie? Hoe kan ik dit experiment het beste aanpakken? Door open vragend aan de slag te gaan? Zou kunnen, maar met wat voor vragen dan? Ongerichtheid dreigt. En ligt mijn ontologie wel zo open?

Eerste aanname: een ontologie is geen toevallig bedenksel, maar een explicitering van een levensgevoel. Van dit levensgevoel ga ik reeds uit. Vraag is: hoe het te expliciteren? Waaraan is te merken dat iets voor mij werkelijk is, en hoe?

Andere optie: uitgaan van een hypothese die mij aanspreekt, en dan onderzoeken waarom zij mij aanspreekt, of er goede redenen voor zijn, en ook: of zij vol te houden is.

Is er een ontologische hypothese die mij aanspreekt?

Het eerste dat mij invalt is: alles wat bestaat is een vorm van energie. Hoever zou ik daarmee kunnen komen?

Wat te verstaan onder 'energie? In eerste instantie zoals gebezigd in de fysica. Hoe verhoudt de natuurkundige grootheid zich tot energie zoals in 'levensenergie' en 'zich energiek voelen'? Zijn zij van dezelfde orde?

Vraag die vervolgens opdoemt: hoe zit het dan met bewustzijn? Is het bewustzijn dat denkt dat alles wat bestaat een vorm is van energie zelf ook een vorm van energie? Valt bewustzijn te begrijpen in termen van energie? Zo ja, hoe dan? En zo nee: wat volgt daar dan uit?

Veel vragen. Kennelijk roept ontologie vooral veel vragen op. Waarheen leidt het alsmaar vragen?

Geen opmerkingen:

Een reactie posten