Het loopt allemaal anders dan ik had gedacht. De planning
was om na Parijs te gaan werken aan een volgende lezing. Hierin zou ik een
begin maken met het onderzoek naar een bijzondere ervaring die ik had, enkele
decennia geleden, aan de Herengracht, hier in Amsterdam. Waarschijnlijk ga ik
dat nog steeds doen, maar nu lukt het even niet. Er zit me iets dwars: mijn
verzameling boeken.
De aanleiding is nogal banaal. De bovenbuurvrouw is
verhuisd. De woning wordt opgeknapt en daarbij wordt ook de verdieping erboven
onder handen genomen. Drie woningen hebben er hun zolderkamer. Aangezien het
allemaal nogal krap is, heb ik een flink deel van het halletje benut, ingepikt,
als extra bergruimte, - hetgeen officieel niet mag. Jarenlang was dit geen
probleem, maar nu opeens wel. De dozen, voornamelijk met boeken, moeten weg.
Ben er mee bezig geweest. De zolderkamer die al volstond met
boeken – mijn privé-bibliotheek! – en andere spullen, puilt nu helemaal uit. Ik
heb reeds zes meter aan boeken geselecteerd die gewoon weg kunnen: verouderd,
niet meer interessant, of in een taal waarin ik het werk toch niet zal lezen
(zoals de Homerus in het Frans). Bij elk boek weet ik nog waarom ik het heb
aangeschaft, maar is dat nu nog relevant? Met deze zes meter heb ik niet zo’n
moeite, om er afstand van te doen, - al weet ik nog niet goed wat ermee te
doen; heb er erg veel moeite mee om ze simpelweg bij de vuilnis te zetten; het
blijven boeken...
Behalve deze rij afgeschrevenen, zijn er nog de vele meters
andere boeken. Wat doe ik ermee? Ze voelen als een rijkdom, een culturele
schat. Een groot deel bestaat uit hoofdwerken en belangrijke secundaire literatuur,
op het gebied van filosofie, literatuur, religie, psychologie, geschiedenis,
sociologie, evolutietheorie, politiek, economie en esthetica. En niet te
vergeten: een enorme verzameling kunstboeken.
Geweldig, deze verzameling, een vindgroeve voor studie en
inspiratie! Tegelijk voelt zij als een last. En dit laatste begint nu fors op
te spelen, door de ‘must’ om alles in één, te kleine ruimte te persen. Zó zelfs
dat ik nauwelijks nog vrij toegang heb tot de boeken die ik nodig heb voor
cursusvoorbereiding en ander werk. Wat te doen?
Eerder had ik weliswaar het probleem geparkeerd, uit zicht
gebracht, maar dat betekent niet dat het ‘onbewust’ geen rol speelde. Nu ik
bezig ben mijn leven en werk een nieuwe wending te geven, door als
‘herontdekkingsreiziger’ het leven, en ook mijn leven, te gaan exploreren, blijk ik er niet langer omheen te kunnen.
Het teveel is ergens, ook in mijn hoofd, en ik krijg het niet gemakkelijk weg.
Het hebben van deze enorme boekenverzameling, en mijn gehechtheid eraan, dreigen
tot obstakel te worden. Beter gezegd: op mijn route kom ik dit tegen, als een
lang touw dat mijn schip tegenhoudt en tot binnenvaart veroordeelt. Ik zal
ermee moeten dealen: het is deel van de reis.
Voordat ik met de Herengracht-ervaring aan de slag ga, zal
ik dit varkentje moeten wassen. Zo niet, dan verliest de reis zijn existentiële
relevantie, en houd ik mezelf buiten spel.
Ik zit dit te schrijven in Artis. Ook al voert de
herontdekkingsreis nu naar de krochten van mijn thuiservaring, toch wil ik het
gevoel blijven houden op reis te zijn. Dat wil ik doen door beleving en
reflectie te koppelen aan een bijpassende omgeving, zodat de ervaring niet
louter cerebraal is, beleefd aan de studietafel, maar minstens sensorieel
verrijkt met een situatie. (Het grote voordeel van Amsterdam: voor veel van
mijn stemmingen biedt de stad een veruiterlijking die verhevigt en aldus
katalyseert wat zich in die stemming aandient, als in een vergrotende spiegel.)
Ik zit in het Planetarium-café, met op de muur een uitspraak
van Neerlands tweede astronaut, André Kuipers (‘We zijn allemaal astronauten op
ruimteschip aarde. Laten we zuinig zijn op onze mooie planeet.’), en met
uitzicht op palmboompjes, kamelen, watoessirunderen, elanden, alpaca’s, en
langs huppelende kinderen. Waarom ben ik hier in het zonovergoten Artis? Ik
weet het niet precies. De plek drong zich op. Is het vanwege het primitieve van
de dieren alhier? Is het vanwege hun gevangenschap, als symbool van hetgeen
waaruit ik mij wil bevrijden? Is het vanwege bezitsloosheid van de dieren? Zij
hebben immers geen last van kasten vol boeken en andere bezittingen. Geen
gehechtheden wat dat betreft.
Ik ben er niet op uit om simpel te worden als de dieren die
ik hier zie. Wat ik kan en heb geleerd als mens wil ik niet kwijt.
Nieuwsgierigheid, denkvermogen, verbeeldingskracht, creativiteit: ik zie geen
reden om ‘ons’ erover te beklagen. Zelfs voor ons vermogen om de natuur te
temmen en te domesticeren valt iets te zeggen. En ja, ik ben trots op ‘onze’
wetenschappelijke en technologische prestaties, zoals die ultiem belichaamd
worden door astronauten. (Een pak van één van hen staat op een paar meter van
mij vandaan pontificaal uitgestald!) Dus nee, ik zal de menselijke natuur niet
willen ontkennen. Integendeel, ik zou ons mogelijkheid-zijn juist willen
bevrijden, om te beginnen bij mezelf, in plaats van er door te worden
klemgezet.
In gerealiseerde vorm, en vooral wanneer ik eraan hecht,
worden menselijke mogelijkheden tot een gegeven werkelijkheid, waarin ik niet
minder gevangen raak dan de dieren die ik hier om mij heen zie. Letterlijk,
door bezit dat mij omringt. En vooral figuurlijk, door het netwerk aan
affecties, verwachtingen en waarden dat mij bind aan wat ik heb opgebouwd. Kennelijk
is die binding iets wat ik ooit zelf heb gecreëerd, ben aangegaan of me heb laten
gebeuren. In ieder geval kan ik alleen zelf mij hieruit bevrijden. Hoe?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten