01 februari 2016

1 februari 2016: Begijnhof


Wat wil je met dit filosofische avontuur?
Minstens wil ik een frisse wind laten waaien door de denkwereld die de mijne is!
Hoe?
Door in het denken dat ik mij heb eigen gemaakt kaf van koren te scheiden, en relevant van irrelevant, en door te beproeven wat gedachten, ideeën, opvattingen etc waard zijn. Zijn zij (nog) van levensbetekenis, en zo ja, hoe dan? Wat is hun vitaliteit?
Hoe ga je dit doen?
Door vragen en onderzoek te verbinden aan mensen, aan de beleving van een plek, een omgeving, aan ontmoetingen, aan een gebeuren, - in ieder geval iets anders dan alleen aan de boekentafel! Een reality check!
Waar?
Om te beginnen: door te reizen in mijn eigen stad. In Amsterdam valt meer dan genoeg te (her)ontdekken en te onderzoeken. De stad als veruiterlijking of ‘vervreemding’ van wat ons bezig houdt, of heeft gehouden. En dan maar zien wat er gebeurt, met mij en met mijn vragen en ideeën.

                                                                                    ******



Niet zo gemakkelijk om een functionerende kerk te vinden in Amsterdam, laat staan één die open is op maandag. (Schandalig, eigenlijk, dat in een grote stad kerken niet gewoon toegankelijk zijn, als stilteplekken. Maar dat is een ander verhaal.)

Ben op zoek naar een plek om mezelf een paar vragen te stellen. Over godsdienst en atheïsme. Komende donderdag houd ik een lezing over de vraag of beide verzoenbaar zijn. Om het meer dan een theoretische aangelegenheid te laten worden, wil ik de thematiek ook minstens bij mezelf onderzoeken.

Voor toeristen blijkt wel het een en ander open. Op het Begijnhof, bijvoorbeeld: de Engelse Hervormde Kerk. Een sober gebouw middenin in het hof. Wat bij binnenkomst onmiddellijk opvalt zijn een tiental vlaggen, uitgestoken aan de muur: Brits, Canadees, Amerikaans, Nederlands, en nog enkele die ik niet kan thuisbrengen. Vlaggen in een kerk: nog niet eerder gezien.

Voorin de kerk, onder een gebrandschilderd raam, de tekst: ‘Create in me a clean heart, O God’. Mooi motto.

Het gebrandschilderde raam blijkt te zijn geschonken ter gelegenheid van 300ste verjaardag van het vertrek van de Pilgrim Fathers naar de Nieuwe Wereld (rond 1620). Veel van de Pilgrim Fathers hadden daarvoor in Amsterdam gewoond. Ik zit dus in een kerk met een reisgeschiedenis!

Wat kom ik doen? Drie thema’s heb ik me voorgenomen te onderzoeken: ‘religie’, ‘geloof’ en ‘God’, plus de vraag of er in deze een brug te slaan valt tussen godgelovigen en atheïsten. De lezing zoals ik die ongeveer in mijn hoofd heb, zal ik nu niet uit de doeken doen. Het gaat me erom, me te bezinnen op de thema’s in een omgeving die er de veruiterlijking of manifestatie van is. In dit geval een kerk.

Het gebouw dateert van eind 15de eeuw. In 1607 ging het dienst doen als onderdak voor Engels sprekende protestanten in Amsterdam, en dat doet het nog steeds.

De ‘Korte gids voor bezoekers’ maakt melding van een brieffragment van Vincent van Gogh (een van mijn helden in de beeldende kunst):
‘Morgenochtend ga ik naar de Engelse Kerk: die ligt daar zo vredig ’s avonds, op dat stille Begijnhof tussen de doornhagen en lijkt te zeggen: In loco isto dabo pacem: In deze plaats zal ik vrede brengen, zegt de Heer, Amen, het zij zo.’
Ben benieuwd of het kerkje er toen eender uitzag. In ieder geval was het toen minder toeristisch.

De rechthoekige kerkruimte met witte muren en houten meubilair, en verder zo goed als kaal, behalve dan de vlaggen: het brengt me niet echt in de stemming van religiositeit. Weinig karakter. Veranderen de kerkorgelklanken die plots zijn begonnen op te klinken daar iets aan? Nauwelijks. Zelfs oude herinneringen komen niet op.

Wel blijkt er nog enige ‘kunst’ te bezichtigen: de preekstoel is versierd met panelen ontworpen door Piet Mondriaan. Vroom, sans plus. Beeldend nauwelijks de moeite waard, en ver verwijderd van het werk waar Mondriaan mee bekend is geworden, ook het figuratieve. Waarschijnlijk een snabbeltje.

Een kerk die voornamelijk uitnodigt tot historische en esthetische beschouwingen is tot museum geworden, goed voor een toeristisch bezoek.





Hoe anders is het in het tegenoverliggende kerkje, op hetzelfde terrein: de Begijnhofkapel. Bij binnenkomst is de sfeer onmiddellijk devotioneel: waxinelichtjes, heiligenbeelden, schilderijen, en de aanmaning om deze plek te respecteren als gewijd. Er heerst gedempte stilte, ook bij de toeristen die een kijkje komen nemen.

Ik ga zitten in een van de houten banken. Na enige tijd komt een priester in wit habijt kaarsen en bloemen neerzetten bij het altaar. We begroeten elkaar vriendelijk.

De Kapel is gebouwd in 1671, maar verhaalt in woord en beeld van veel eerdere gebeurtenissen. Met name het Mirakel van Amsterdam krijgt alle aandacht: het wonderlijke ongeschonden blijven van een hostie. In de woorden van het begeleidende schrijven:
‘In 1345 ontvangt een zieke in de Kalverstraat te Amsterdam de Hostie. Maar omdat hij zich niet goed voelt, moet hij overgeven. Uit eerbied wordt alles opgevangen en in het vuur geworpen. De volgende dag wordt de Hostie ongeschonden in de as gevonden. De priester neemt deze Hostie in processie naar de ‘Oude Kerk’, toenmalig de enige kerk in Amsterdam.’
En jawel, een wonder is geboren, plus een bedevaart, de Stille Omgang.

In een schrift waarin bezoekers hun boodschap of commentaar kunnen achterlaten, heeft een vrouw haar moeilijkheden opgeschreven om aan de juiste man te komen, in de hoop dat de ‘Heer’ haar zal helpen, en troosten. Ze stort haar hart uit, in nood, en vraagt vergeving voor het afwijzen van mannen die wel verliefd zijn op haar, maar niet andersom. Haar smeekbede is aangrijpend. De plek is overduidelijk een levend oord, geen museum.

Ik vraag mij af: vertrouw ik op een instantie of een grootheid als de ‘Heer’ om mij te helpen in mijn wensen? Nee. (Moet ik zeggen ‘helaas’? Ik weet het niet.) Het zou interessant zijn als er zo iets of iemand zou bestaan, een soort super Vader, maar ik kan me bij een God als ‘Heer’ niets voorstellen. Een foldertje heeft als tekst: ‘Zoals een moeder haar zoon troost, zo zal ik jullie troosten.’ (Jesaja 66 : 13) De ‘ik’ in deze zin is God. Hij zegt zijn volk toe het te zullen troosten. Deze persoonlijke verhouding, tussen mensen en een God, is mij vreemd.

In wie of wat stel ik dan wel mijn (oer)vertrouwen? – wat mij betreft is dat de kernvraag van geloof, dat, afgaand op het Griekse ‘pistis’ (waar ‘geloof’ de vertaling van is), in de eerste plaats ‘vertrouwen’ betekent. Het is een vraag waar niemand om heen kan, lijkt me.

De ‘God’ waar ik wel iets mee heb, is die van de Stoa en Spinoza (en met een kleine vertaalslag die van het Taoïsme): God als natuur. Het Al (waar niets buiten valt) begrepen als een samenhangend geheel. Dat geheel is niet per se mensvriendelijk, noch is er sprake van ‘liefdevol handelen van God’ jegens mensen (zoals het foldertje ‘Woord van Leven’ vermeldt), maar het kent wel een netwerk aan patronen. Of dat netwerk zo wetmatig is als Spinoza en Stoïcijnen menen, weet ik niet. Wel is er (zo lijkt me) een ‘loop der dingen’ die van belang is om in de gaten te houden. (Boeddhisten noemen deze algehele ‘loop der dingen’ ook wel ‘dharma’.) Hoe erop af te stemmen?

Is het voldoende om erop te vertrouwen dat de algehele ‘loop der dingen’ in principe het leven gunstig gezind is (omdat het anders niet zou bestaan), en dus ook mensen? Of is dat teveel gezegd?

Even na 16 uur begint de ‘Aanbidding’. Zes mensen bidden gezamenlijk hun gebeden, hardop. Ik voel geen behoefte om me bij hen te voegen; het zijn mijn gebeden niet.

Toch moet gezegd: Al kan ik weinig met de God die er wordt gediend, het kerkje is een warme, menslievende plek. Als ik wel in die God zou geloven, zou ik me er thuis voelen, - niet onbelangrijk voor mijn onderzoek.

Bij het verlaten van het gewijde huis ontsteek ik een devotielichtje.




Geen opmerkingen:

Een reactie posten