Wat volgt is de tekst van de lezing zoals ik die 4 februari
j.l. heb gegeven in de Hortus Botanicus te Amsterdam. Er komt nog een bijgestelde versie van
deze tekst in wording. Dat vergt evenwel nog enige tijd, om het effect van het
geven van de lezing te verwerken, inclusief de reacties van bezoekers in het
nagesprek.
RELIGIE IN EXTREME TIJDEN:
ZIJN ATHEÏSME EN GODSDIENST VERZOENBAAR? Een
filosofisch onderzoek
Dames & heren!
1: Inleiding
God is terug van weggeweest. Zoals iedereen die het nieuws
volgt kan constateren, is religie terug als bepalende factor in politieke en
culturele gebeurtenissen. Voor Europeanen die gewend zijn geraakt aan
secularisme is dat nog wennen. In vergelijking met enkele decennia geleden,
gaat er geen dag voorbij of er is nieuws waarin religie een hoofdrol speelt.
Met name in dogmatische vorm doet zij van zich spreken, wanneer zij politieke
acties legitimeert, waarbij andersgelovigen het moeten ontgelden, van
bomaanslagen tot en met de installatie van een schrikbewind. Tolerantie krijgt
het steeds benauwder; de ruimte voor afwijkende opvattingen dreigt alsmaar
kleiner te worden. Ik denk dan niet alleen aan Isis, maar ook aan conservatieve
christenen in de VS en aan orthodoxe joden in Israël. In naam van religie wordt
er weer strijd gevoerd om de waarheid en de macht. Tegenstanders worden
verketterd, of nog erger. Het heeft weinig zin om deze hernieuwde rol van
religie te negeren. Het is misschien zelfs gevaarlijk om dat te willen.
Grootste tegenstand tegen deze terugkeer van de religie komt
in het Westen vooral van atheïstische zijde. Deze tegenstand is evenwel
tamelijk onvruchtbaar, en werkt eerder afstotend, vanwege de felheid en de
weinig respectvolle toon waarop de strijd wordt aangegaan. Soms lijkt het erop
dat het godsgeloof wordt aangevallen door een atheïsme dat nog fanatieker is
dan het geloof dat het bestrijdt. Het is niet vreemd dat de andere zijde zich
er weinig gelegen aan laat liggen. Verbetenheid werkt niet uitnodigend. Het is
tegenspraak voor dovemansoren.
In de wereld van levensbeschouwingen staan atheïsme en
godsdienst tegenover elkaar. Zij presenteren zich als water en vuur. De vraag
is of deze tegenstelling noodzakelijk is. Zouden zij niet meer baat hebben bij
een dialoog? Enerzijds, om het monotheïsme niet uit te leveren aan zijn meest
radicale en dogmatische versie, en anderzijds om het atheïsme tot een
aantrekkelijker optie te maken dan het nu is. Vandaar de vraag of atheïsme en
monotheïsme verzoenbaar zijn. Zijn zij werkelijk wezensvreemd? Liggen ze
misschien in het verlengde van elkaar? Horen ze wellicht tot eenzelfde familie?
Over deze vragen wil ik het vanavond hebben.
2.
Laat ik eerst iets zeggen over mijn persoonlijke
betrokkenheid. Ik ken beide, zowel godsdienst als atheïsme. Ooit ben ik
christelijk opgevoed, in een tamelijk orthodoxe variant, maar dat is lang
geleden, en is er weinig van blijven hangen. Ook herinneringen zijn lang
geleden. Ik kan niet zeggen dat zij nog opspelen.
Van godsdienst heb ik afscheid genomen. Het duurde even
voordat haar invloed wegzakte en vervaagde, maar dat is dan nu toch echt wel
het geval. Om deze lezing voor te bereiden, heb ik enig veldwerk gedaan. Onder
andere door enkele kerken te bezoeken.
Het is niet zo gemakkelijk om in Amsterdam een
functionerende kerk te vinden die ook nog open is op doordeweekse dagen, -
hetgeen eigenlijk schandalig is, maar dat terzijde. Toch heb ik er een paar
gevonden. Zo ben ik in de Begijnhofkapel geweest. Een mooi kerkje in het hart
van de stad, met een priester die bloemen en kaarsen neerzet voor het altaar en
met gelovigen die er hun gebeden komen zeggen.
Je kunt er een waxinelichtje aansteken en er ligt een soort
gastenboek waarin je je verhaal kwijt kunt. In dat gastenboek las ik het relaas
van een vrouw die schreef over haar moeilijkheden om aan de juiste man te komen.
Ze hoopte dat de ‘Heer’ haar zou helpen, en troosten. Ze stortte haar hart uit,
in nood, en vroeg vergeving voor het afwijzen van mannen die wel verliefd waren
op haar, maar niet andersom. Haar smeekbede was aangrijpend.
Ik vroeg mij af: zou ik God als Heer kunnen aanroepen? Zou
ik een God kunnen vragen om hulp en troost? Nee, ik kan me niet voorstellen dat
ik zoiets zou doen. Hetzelfde geldt voor de gebeden die ik er hoorde. Ik zou ze
niet over mijn lippen kunnen laten komen, zonder te denken dat ik hypocriet
bezig ben.
Het viel me op hoe vreemd het me allemaal was geworden. Geen
nostalgie, noch een terugverlangen naar verloren geborgenheid, of iets
dergelijks. Daarvoor is de geesteswereld van de godsdienst voor mij te
ongeloofwaardig geworden.
Evenmin heb ik nog last van ‘rode lappen’. Bij de woorden
‘God’, ‘ziel’ of ‘hiernamaals’ raak ik niet meer in een staat van gealarmeerde
irritatie. Het is eerder dat ik benieuwd ben geraakt waar die woorden voor
zouden kunnen staan, en waarom ze voor godgelovigen zo’n grote betekenis
hebben. Het is een van de redenen waarom ik het thema atheïsme/godsdienst aan
het onderzoeken ben.
Wat atheïsme betreft, officieel zou je mijn positie zo
kunnen noemen. Ik ga er van uit dat er niet zoiets bestaat als een God in de
monotheïstische zin; hetzelfde geldt voor het bovennatuurlijke. In dat opzicht
ben ik geen agnost, maar een atheïst. Maar eerlijk gezegd heb ik nooit veel
affiniteit gehad met deze aanduiding. Te zeer louter negatief. Atheïsme leeft
van de ontkenning. ‘Atheïst’ zegt vooral wat je niet bent, namelijk: je bent geen theïst. Okay, maar wat
dan wel? Ik vind ‘atheïsme’ teveel eer voor wat ik afwijs. Ik voel mij meer op
mijn gemak bij de term ‘seculier’. ‘Seculier’ komt van het Latijnse ‘saeculum’
en staat voor: eeuw, tijd, aards leven, wereld. Dat bevalt me wel:
levenliefhebbend, de tijdelijkheid van het leven aanvaardend, en de aarde
trouw. Als seculier ga ik voor het aardse leven. Kan ik dan zeggen dat ik
atheïst ben? Ja, als ik zou weten wat ermee bedoeld wordt.
Atheïsme, en meer in het algemeen secularisme, ervaar ik als
een mager alternatief voor godsdienst. Ik snap waarom het nauwelijks
aantrekkingskracht uitoefent. Het is vooral veel niet. Gemeenschappelijk aan alle vormen van atheïsme is
de afwijzing van een bovennatuurlijke werkelijkheid, inclusief een
transcendente God en een hiernamaals. Okay, in deze afwijzing kan ik mij
vinden. Maar waar staat het voor in positieve zin? En hoe zou het zichzelf
aantrekkelijker kunnen maken?
Deze vraag is de belangrijkste reden waarom ik me reeds
lange tijd bezig houdt met levenskunst, die ik opvat als een seculiere
spiritualiteit. Maar daarvoor geldt iets soortgelijks: wat is levenskunst méér
dan een set tips en adviezen waarmee het persoonlijke leven kan worden opgeleukt?
Nu druk ik me somber uit, maar toch. Levenskunst heeft over het algemeen weinig
vlees op de botten. Eerlijk gezegd ben ik enigszins teleurgesteld geraakt in de
potentie ervan, zeker nu het een modewoord is geworden en elk zichzelf
respecterend lifestyle magazine er aandacht aan besteed. Levenskunst heeft een
hoog gehalte gekregen van ‘leuk’, ‘mooi’ en ‘hip’. Het is het positivisme van
een kleurenkatern.
3.
Hoe kan het anders? Ik vraag mij af of atheïsme niet veel
zou kunnen leren van zijn doodsvijand, de godsdienst. Exploreert godsdienst ons
menszijn niet op veel grotere diepten dat de oppervlakkige vrijheid/blijheid
die veel van het gangbare atheïsme kenmerkt? En is godsdienst niet een set aan
tradities waarin gedurende millennia velen hun levenswijsheid,
medemenselijkheid en creativiteit hebben geïnvesteerd? Ik ben benieuwd wat een
welwillende doch kritische dialoog tussen beide zou kunnen opleveren.
Andersom zou het kunnen dat godsdienst een flinke dosis
atheïsme zou kunnen gebruiken, als permanente opfriscursus. Het atheïsme heeft
de afgelopen eeuwen een stevig kritisch potentieel ontwikkeld. Godsdienst zou
hier baat bij kunnen hebben, met de vraag: waar gaat het eigenlijk om in de
dienst aan God? Is God iets? Is Hij iemand? Is God misschien niet veeleer niets
van al hetgeen over God gezegd wordt? En wat betekent dat dan voor hetgeen in
naam van God wordt geëist en gelegitimeerd?
In het Boeddhisme heeft men daarvoor een mooi beeld: de
vinger die naar de maan wijst. Alleen een hond en een dwaas blijven kijken naar
de vinger. Zijn veel godsdienstige twisten niet een strijd om de vinger?
Anyway, mij lijkt dat godsdienst en atheïsme veel aan elkaar
zouden kunnen hebben. Ik vermoed zelfs dat zo’n diepgaande tegenstelling als
die tussen godsdienst en atheïsme buitengewoon verfrissende en nieuwe inzichten
zou kunnen opleveren, als we zouden proberen om de tegenstelling aan te gaan.
In plaats van ons in de eigen comfortzone te verschansen, waarbij we de
andersdenkende met rust laten, omwille van de lieve vrede, zouden we er ook
voor kunnen kiezen om ons te laten verontrusten door de ander. We zouden erdoor
tot een dieper verstaan van menszijn kunnen komen. De vraag is: hoeveel
tegenstrijdigheid kunnen we aan? Zijn we bereid om de spanning uit te houden en
niet al te snel op te lossen?
Een verzoening van atheïsme en godsdienst is minder vreemd
dan het lijkt. In het Hindoeïsme, bijvoorbeeld, bestaan beide varianten
gebroederlijk naast elkaar. Zoals bekend, is het godenrijk van het Hindoeïsme
zeer druk bevolkt. Naast enkele hoofdgoden, zoals Shiva, Vishnu en Ganesha,
worden tal van andere goden en godinnen vereerd. Voor elk wat wils. Behalve dit
geloof in goden, kent het Hindoeïsme ook een non-theïstische variant, de
Advaita Vedanta. In deze filosofisch-religieuze stroming wordt uitgegaan van
één werkelijkheid, het Brahman, en ook het menselijk zelf, het atman, maakt er
deel van uit. Het komt erop aan je dit te realiseren. In het Hindoeïsme is er
geen animositeit tussen beide opvattingen. Uitgangspunt is het religieuze
temperament dat per persoon kan verschillen. De ene benadering past iemand nu
eenmaal beter dan de andere. Er is geen reden om elkaar te verketteren.
Mijn vraag is: zou zoiets ook mogelijk zijn in de wereld van
het monotheïsme? Het atheïsme is immers een kind van deze wereld. Zou het
Christendom, als het monotheïsme waar wij het meest vertrouwd mee zijn, te
verzoenen zijn met atheïsme? In het ideale geval geeft het monotheïsme zijn
alleenrecht op religiositeit op, en erkent het atheïsme dat het kan worden
opgevat als een filosofisch-religieuze variant binnen een meerkleurig en
ruimgeestig domein.
4.
Vraag is nu: hoe zou zo’n verzoening tot stand kunnen komen?
Wat voor ingang zouden we daarvoor moeten zoeken?
In Europa is het gebruikelijk geworden om de weg van het
pragmatisme te kiezen. Daartoe wordt elke inhoudelijke confrontatie vermeden.
Om levensbeschouwelijke twisten te voorkomen, of te beëindigen, worden hete
hangijzers uit de weg gegaan. Zoals het bestaan van God, de onsterfelijkheid
van de ziel, en eeuwige zaligheid. Over dit soort kwesties hebben we het niet.
En dat blijkt in de praktijk ook heel goed uit te pakken. Door de leef- en
denkwijze van andersdenkenden te tolereren, zonder erop in te gaan, behouden we
de vrede. Nadeel is evenwel dat we elkaar met rust laten. We worden niet meer
uitgedaagd door werkelijk andere levensvisies, en missen de kans om tot diepere
inzichten te komen.
Met deze gewoonte wil ik breken. Niet om de weg vrij te
maken voor nieuwe twisten, maar om met elkaar verder te komen, elk op zijn
eigen terrein. Het gaat me er dus niet om tot een fusie te komen, maar om zich
aan elkaar te vormen en te scherpen. En wellicht leidt het ook tot een
‘samensmelting van horizonten’, waardoor we ruimte bieden aan anderszijn. Ik
wil dus wél gaan voor de inhoud, en niet louter voor pragmatische
onverschilligheid.
Hoe wil ik dat doen? Ik wil enkele thema’s onder de loep
nemen die tot de kern van godsdienst behoren en die door atheïsten worden
verworpen. Is het mogelijk om daarin tot gemeenschappelijkheid te komen? De
thema’s die ik wil onderzoeken, zijn: ‘religie’, ‘geloof’ en ‘God’. Is het
werkelijk zo dat atheïsme en godsdienst op deze punten radicaal van elkaar
verschillen? Gaapt er werkelijk een onoverbrugbaar ravijn tussen atheïsten en
godgelovigen? Valt er nergens een brug te slaan?
Mijn uitgangspunt is niet theologisch of wetenschappelijk,
maar antropologisch: hoe zitten wij als mens in elkaar, zodanig dat deze
kwesties voor ons existentieel relevant zijn? God laat ons niet onverschillig.
Hoe kan dat? Wat is de antropologische mogelijkheidsvoorwaarde daarvoor? We
zijn immers allemaal mensen. Als voor mijn menszijn bepaalde ervaringen en
opvattingen uiterst belangrijk zijn, hoe zouden ze dat dan niet voor een ander kunnen zijn? Als godgelovigen sterk
hechten aan een aantal opvattingen, zijn deze opvattingen dan volkomen vreemd
aan atheïsten? Als dat werkelijk zo zou zijn, dan zou dat betekenen dat er in
feite twee soorten mensen bestaan: godgelovigen en de anderen. Is dat werkelijk
vol te houden? Zouden beide niet op z’n minst vragen, behoeften en verlangens
gemeenschappelijk moeten hebben? Op deze vragen etc geven beide misschien
uiterst verschillende antwoorden, maar dat sluit niet uit dat er een
gemeenschappelijke grond is. Het is een kwestie van voldoende diepte, en daar
kunnen we alleen geraken met de nodige inleving en intelligentie, - waarbij ik
intelligentie opvat als het vermogen om tussen de regels door te lezen en
woorden niet alleen maar letterlijk te nemen. Mijn uitgangspunt veronderstelt
dus de bereidheid om elkaar te ontmoeten als mens. Dit gaat verder dan het detecteren van ideologische
verschillen.
Ik ga dus op zoek naar een gemeenschappelijke grond, wat
betreft religie, geloof en God. Inzicht in het gemeenschappelijke zou een brug
moeten kunnen slaan tussen de twee kampen. En misschien leidt het zelfs tot een
verzoening van de vijandelijkheden over en weer. Dat is althans mijn inzet.
5.
Religie
Laten we beginnen met ‘religie’. Wat daaronder te verstaan?
Religie vat ik op als ruimer dan godsdienst. ‘Godsdienst’ is
qua woord duidelijk: in een godsdienst gaat het om het dienen van een god of
goden. ‘Religie’ gaat terug op het Latijnse ‘religare’ dat verbinden of
herverbinden betekent. De vraag is: met wie of wat wil je je verbinden?
Een van de mogelijkheden is om je te verbinden met een god
of het goddelijke. Maar er zijn ook andere mogelijkheden. Je kunt je verbinden,
of herverbinden, met meerdere ‘zaken’: als geest met het eigen lichaam; als
familielid met voorouders; als individu met een gemeenschap; als mens met de
natuur; als aardebewoner met het al.
Je zou kunnen zeggen dat alle godsdiensten een religie zijn,
maar niet alle religies een godsdienst. Het boeddhisme, bijvoorbeeld, is
non-theïstisch. In sommige vormen van boeddhisme is sprake van goden (meestal
overgenomen uit de locale traditie), maar zij spelen niet meer dan een bijrol.
Terwijl boeddhisme toch duidelijk gerekend wordt tot de wereldreligies. De
religieuze vraag gaat dieper dan de godsdienstige.
Door deze ontkoppeling zouden atheïsten binnenboord gehaald
kunnen worden. Ook zij zouden zich de vraag kunnen stellen: met wie of wat wil
ik mij verbinden? Misschien niet met een God, maar met de natuur, bijvoorbeeld.
Geloof
Wat is geloof?
Geloof wordt vaak opgevat als een niet-zeker-weten, in de
zin van: ik geloof van wel, maar weet het niet zeker. Dat is een modern
westerse invulling van ‘geloof’, ingegeven door het weten van wetenschap. Dit
wetenschappelijke weten is de maatstaf, en het geloof wijkt daar van af.
Voor een beter en breder begrip van ‘geloof’ zou ik terug
willen naar het Griekse woord waar ‘geloof’ de vertaling van is, nl ‘pistis’.
En dat betekent behalve ‘geloof’ en ‘overtuiging’ eerst en vooral: vertrouwen.
Zo gezien bestaan er geen ‘ongelovigen’. Immers, wie kan beweren zonder
vertrouwen te kunnen? Wel of niet geloven wordt zo tot een onzinnige
tegenstelling.
De geloofsvraag wordt dan de vraag: op wie of wat vertrouwen
we? Met deze vraag wordt iedereen aangesproken, niet slechts degenen met een
bepaald godsgeloof. Vertrouwen is een alledaagse zaak (en staat scherp
tegenover angst).
Ongemerkt zijn ons handelen en onze verwachtingen
doortrokken van vertrouwen. Alledaags is het nauwelijks een vraag, behalve
wanneer iets niet meer werkt of verandert (bijv wanneer een gebruiksvoorwerp
kapot is, wanneer we ziek zijn, of wanneer iemand ons ontvalt) of wanneer
iemand zich niet houdt aan wat van hem of haar wordt verwacht.
Vertrouwen wordt een kwestie van geloof wanneer de vraag opdoemt
naar de grond voor vertrouwen. Antwoorden op deze vraag kunnen grondig
verschillen: de natuur, de wetenschap, de mensheid, en ook God.
God
Nu komen we wellicht bij het heetste hangijzer, omgeven met
de meeste ‘rode lappen’: God. Wie of wat is God? Waar staat ‘God’ voor?
In het monotheïsme is een hoofdrol weggelegd voor God, en
wel één God. In onze cultuur zijn wij gewend geraakt aan de monotheïstische
opvatting van ‘God’, namelijk als de ‘gans andere’. Dan is God iets anders dan
zijn schepping: de aarde, wij, de kosmos, etc. Hij is de schepper ervan.
Schepper en schepsel zijn wel op elkaar afgestemd, maar zijn niet hetzelfde. Er
is sprake van een twee-eenheid, niet van een eenheid.
Er is echter ook een andere invulling van ‘God’ mogelijk, en
in de Westerse cultuur kennen we die sinds de Stoïcijnen, ruim tweeduizend jaar
geleden. Zij vatten God op als een andere naam voor natuur, welke bovendien
redelijk van aard is. God = Natuur = Rede. In die opvatting is God een van de
woorden waarmee het Al wordt aangeduid.
Je zou kunnen zeggen:
. natuur als het Al zoals het zich aan ons voordoet en als
hetgeen wij zintuiglijk kunnen waarnemen;
. rede als de wetmatigheden die het Al doortrekken (denk aan
onze natuurwetten, zoals zwaartekracht etc);
. en God als het Al wanneer we het vieren.
We kennen deze opvatting ook in iets modernere versie:
namelijk die van Spinoza. Hij heeft de Stoïcijnse godsopvatting overgenomen, en
deze opnieuw doordacht, - een soort renaissance van de Stoa in
modern-wetenschappelijke vertaling en herschepping. Voor Spinoza zijn God en de
natuur hetzelfde: Deus sive natura. God is het Al waarbuiten niets bestaat. Hij
noemde zich dan ook nadrukkelijk geen atheïst, en met reden: ook hij ging uit
van een God, maar dan anders opgevat. Daartoe hoefde hij slechts een
godsopvatting te hernemen die in de Europese filosofie nu al zo’n twintig
eeuwen bestaat.
Deze godsopvatting, waarin God hetzelfde is als de natuur,
zou ik de filosofische willen noemen, in onderscheid met de monotheïstische
godsopvatting, waarin God juist ‘iets’ anders is dan de natuur.
Met de filosofische godsopvatting kan ik heel goed leven:
God als het bestaan wanneer wij het
vieren. God als een naam, een aanroepnaam, voor het bestaan, voor hetgeen
waarbuiten niets bestaat, ook geen gedachte. God als idee, die ook aangeroepen
kan worden, willen we het bestaan vieren. Er zijn wellicht ook verschillen aan
te geven, maar daar is het nu niet de gelegenheid voor.
Wanneer we een meervoudige opvatting van God hanteren,
inclusief de stoïcijns-spinozistische, is er dan nog reden om zich te
afficheren als atheïst? Zouden atheïsten
zoals Dawkins en Harris het oneens zijn met deze godsidee? Ik zou bijna zeggen:
kunnen ze het er wel mee oneens
zijn? Hooguit kunnen ze tegen de benaming van het Al als God zijn. Maar waarom
zouden ze?
Waar de huidige atheïsten tegen zijn, en dat geldt ook voor
mij, is het geloof in een bovennatuurlijke wereld. Maar is dat een noodzakelijk
struikelpunt?
De vraag die ik zou willen opwerpen: wat is de gemeenschappelijke
vraag of behoefte die ten grondslag ligt aan de twee invullingen van ‘God’? Is
dat wellicht de behoefte aan een ordenend principe? Is het de vraag hoe al onze
ervaringen, kennis, herinneringen, verlangens etc samenhangen? Is God het
ultieme antwoord op ons vermogen tot vragen stellen überhaupt? Ik ben er nog
niet uit, maar dat doet niets af aan de mogelijke coëxistentie van twee heel
verschillende godsopvattingen.
6: veldwerk, NeMo
Na deze conceptuele analyse zou ik willen kijken of we
hiermee verder komen. Betekent het ook dat de religiositeit van de atheïst er
hetzelfde uitziet als die van de godgelovige?
Zoals gezegd, heb ik enig veldwerk gedaan. Ik ben op plekken
geweest die als het ware de veruiterlijking zijn van godsdienst en atheïsme. Deze
plekken heb ik bezocht om mijn ideeën aan een eerste test te onderwerpen. Zo
ben ik in enkele kerken geweest, en ook in het science center NeMo.
Misschien bent u ook al eens in NeMo geweest. In ieder geval
kent u de locatie: het grote groene schip dat uit de golven oprijst vlakbij het
Centraal Station. Atheïsme beroept zich vaak op wetenschap. Dus dacht ik, laat
ik een bezoek brengen aan dit Science Center. Ik ben er al vaak geweest, samen
met mijn zoontje. We vinden het allebei een fascinerende plek, en dat lijkt ook
voor vele anderen te gelden; het is er altijd druk. Het NeMo bestaat uit vier
verdiepingen met tal van proefopstellingen, waarmee je al doende kennis maakt
met het wetenschappelijk bedrijf en wat men allemaal reeds heeft ontdekt en
onderzocht. Uiteraard is het niet meer dan een hap uit de enorme taart die
wetenschap heet. Zeer de moeite waard!
Kun je zeggen dat de thema’s die we hier onderzoeken ook een
rol spelen in wetenschap? Dat lijkt me ontegenzeglijk het geval, zij het niet
expliciet.
In wetenschap, en dat geldt ook voor ons moderne mensen die
doordrongen zijn het wetenschappelijke wereldbeeld, viert het vertrouwen in de
natuur en haar wetten hoogtij.
De Middeleeuwen was dit vertrouwen vreemd. Men ging er van
uit dat wonderen de werkelijkheid onvoorspelbaar maakten, en wie uitgaat van
wonderen, gaat ervan uit dat natuurwetten niet altijd gelden; God kan er op inbreken. Men hield het zelfs
voor mogelijk dat de zon een tijdje stil zou kunnen staan, zoals gebeurt in een
van de bijbelverhalen.
Wetenschap vertrouwt erop dat natuurwetten altijd van kracht
zijn, zonder uitzondering. Dit vertrouwen is niet per se onderwerp van
onderzoek, maar het is impliciet in alles wat in wetenschap wordt gedaan, en
ook in het gebruik dat wij ervan maken. Zonder dit vertrouwen zouden wij moeten
vrezen dat apparaten plotseling en om onverklaarbare redenen ermee zouden
kunnen ophouden. Natuurlijk kunnen apparaten er mee ophouden, maar als dat
gebeurt, dan gaan wij er van uit dat er een oorzaak kan worden aangegeven, ook
al kennen we die niet. Zo niet, dan zou een lift zomaar opeens naar beneden
kunnen vallen, evenals een vliegtuig. Computers zouden zomaar opeens pauze
kunnen houden, waardoor kerncentrales kunnen ontploffen of bommen opeens
afgaan. Ons vertrouwen in de natuur en in de wetenschap die haar onderzoekt is
enorm, ja grenzeloos. Is het daarmee ook een geloof?
Iets soortgelijks geldt voor God, opgevat als het Al dat
beheerst wordt door wetmatigheden, - u weet wel, de God van Stoa en Spinoza.
Wetenschappers doen niet anders dan uitgaan van deze God, oftewel de Natuur.
Maar geloven ze daarmee ook in God?
Tenslotte religie. Is er in het bedrijven van wetenschap
sprake van een zich verbinden? Zou je kunnen zeggen dat een wetenschappelijk
onderzoeker zich in zijn onderzoek verbindt met hetgeen hij onderzoekt? Afgaand
op het enthousiasme en de intensiteit waarmee bezoekers van NeMo opgaan in het
doen van onderzoekjes, kun je zeker zeggen dat er sprake is van verbinding.
Maar ook hier de vraag: is er daarmee ook sprake van religie?
Kortom, is een bezoek aan NeMo te beschouwen als deelnemen
aan een religieuze bijeenkomst? Nee, iedereen zou ertegen protesteren om het zo
te noemen. Wat is er nog meer voor nodig? Je kunt je ook afvragen of de
religiositeit van meer filosofisch ingestelde mensen, zoals veel atheïsten, wel
op dezelfde manier moet worden vormgegeven als die van godgelovigen. Heeft een
filosofische God een kerk nodig?
.7: conclusie
Ik kom aan het einde van mijn verhaal. Welke conclusie
zouden we kunnen trekken?
Door de begrippen ‘religie’, ‘geloof’ en ‘God’ opnieuw te
doordenken, te herbronnen, en aldus te verruimen, zijn een aantal kwesties
minder onoverbrugbaar geworden dan zij op het eerste gezicht leken. Zoals ‘God’
een acceptabel concept zou kunnen zijn voor een atheïst, mits filosofisch
geduid, zo zou ook ‘religie’ dat kunnen zijn. Immers, religie betekent niet per
se godsdienst. De vraag is waarmee ik mij wil verbinden, of herverbinden.
Wellicht dat een atheïst daar een ander antwoord op geeft dan een monotheïst,
maar hun intentie is vergelijkbaar, en
daarmee zou een gesprek mogelijk zijn.
Dat geldt ook voor geloof, opgevat als oervertrouwen. Hier
is eveneens een vraag die voor gemeenschappelijkheid zorgt: op wie of wat
vertrouwen wij in de grond? Met verschillende antwoorden als mogelijkheid.
Op alle drie de punten is er qua intentie verwantschap, zij
het anders ingevuld.
Er lijkt dus een brug mogelijk tussen monotheïsme en
atheïsme, mits we een aantal concepten die eenzijdig worden toegeschreven aan,
[of toegeëigend door,] het monotheïsme, worden begrepen in hun algemeen
menselijkheid. Beide hebben een aantal intenties gemeen. Op basis daarvan zou
een uitwisseling mogelijk kunnen/moeten zijn.
Het is aannemelijk[er] dat mensen qua ervaringsbereik niet
fundamenteel verschillen, wanneer het aankomt op oervertrouwen (‘geloof’) en
zich (her)verbinden (‘religie). Het lijkt me eerder een kwestie is van
bereidheid, om het gemeenschappelijke te willen zien tussen godgelovigen en
andersgelovigen. Wel is het dan nodig om voorbij gefixeerde duidingen van begrippen en verhalen te geraken. Het vergt
enige inspanning.
Het atheïsme dat slechts gaat voor (wetenschappelijke)
rationaliteit is even beperkt als het godsgeloof dat zich opsluit in geloofswaarheden.
Waar het op neer komt, is dat we elkaar de ruimte geven, en de bereidheid om
die ruimte onbezet te houden.
Ik heb geprobeerd om enkele bruggen te slaan tussen twee
levensopvattingen die doorgaans lijnrecht tegenover elkaar staan, atheïsme en godsdienst.
Beide zouden baat kunnen hebben bij een dialoog. Atheïsme zou er bij kunnen
winnen, door zich kritisch doch welwillend in te laten met de godsdienstige
tradities, en zou zich zo aantrekkelijker kunnen maken. Godsdienst zou kunnen
worden behoed voor de valkuil van dogmatisme, door zich kritisch te laten
bevragen door atheïsten.
En verder ben ik benieuwd naar uw mening over de vraag of
atheïsme en godsdienst met elkaar te verzoenen zijn, en of dat wenselijk is.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten